Werkwoorden

Werkwoorden
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

Onderdelen in deze les

Werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

De persoonsvorm
Ja/nee zin maken -->eerste woord in de zin

ALTIJD een werkwoord!

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Werkwoorden vervoegen in OTT en OVT

Slide 4 - Tekstslide

Je kan
  • werkwoorden vervoegen in de tegenwoordige tijd

  • werkwoorden vervoegen in de verleden tijd

  • het voltooid deelwoord geven van werkwoorden

Slide 5 - Tekstslide

De tegenwoordige tijd

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Het onderwerp
Om werkwoorden te vervoegen heb je het onderwerp
nodig.

Hoe vind je het onderwerp?

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Wat is het onderwerp in deze zin?

Op sommige wereldkaarten wordt het continent kleiner afgebeeld dan het in werkelijkheid is.
A
op sommige wereldkaarten
B
wordt
C
het continent
D
in werkelijkheid

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Er stroomt 500 000 000 liter water per minuut over de rotswand van de Victoriawatervallen.
A
stroomt
B
er
C
Victoriawatervallen
D
500 000 liter water

Slide 11 - Quizvraag

De verleden tijd

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Video

Staat de zin in de tegenwoordige of verleden tijd?
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Enkele jongens uit de klas schrobden als straf het toilet.
Waarom vergoedden jullie de schade aan de auto niet?
In het eerste trimester slaagt iedereen voor het proefwerk Nederlands.

Slide 15 - Sleepvraag

Het voltooid deelwoord

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Toets 14 + 17
Voltooid deelwoord:

De eeuwige vraag: d of t?
Let op: een voltooid deelwoord heeft geen dt (dus nooit: hij heeft beantwoordt).

Of een voltooid deelwoord eindigt op een d of een t, bepaal je met behulp van 't ex-kofschip. Hoe werkt dat ook alweer?
VOLTOOID DEELWOORD EN DT

Slide 18 - Tekstslide

Toets 14 + 17
Voltooid deelwoord:

't ex-Kofschip:

1. Neem de infinitief: zeuren, werken
2. Laat -en weg en kijk naar de laatste letter: zeur, werk
3. Is die laatste letter een t, x, k, f, s, ch of een p? Dan gebruik je een t. Zit die er niet in? Dan gebruik je een d.

VOLTOOID DEELWOORD EN DT

Slide 19 - Tekstslide

Oefenen maar!

Slide 20 - Tekstslide