h2/v2 - Kap 8 -Modale hulpww en herh. het zwakke ww en volt dw

Regel: feesttenten 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Regel: feesttenten 

Slide 1 - Tekstslide

Als de stam van een werkwoord eindigt op een sisklank (dus een s, ss, ß, x, z) vervalt de -s van de uitgang -st bij du.
ich                    reis  e
du                     reis  t
er/sie/es/man reis  t
wir                    reis  en
ihr                     reis  t
sie/Sie              reis  en

Slide 2 - Tekstslide

Als de stam van een werkwoord eindigt op een -d of -t wordt er bij du, er/sie/es en ihr een extra e toegevoegd. 
ich                    arbeit  e
du                     arbeit  est
er/sie/es/man arbeit  et
wir                    arbeit  en
ihr                     arbeit  et
sie/Sie              arbeit  en

Slide 3 - Tekstslide

wohnen
Der Mann ... in Australien
A
wohnen
B
wohne
C
wohnst
D
wohnt

Slide 4 - Quizvraag

Wohin _____ [reisen] Sie in den Ferien?
A
reist
B
reisen
C
reise
D
reißen

Slide 5 - Quizvraag

arbeiten - Er .......... in einem Supermarkt.
A
arbeitet
B
arbeite
C
arbeit
D
arbeitest

Slide 6 - Quizvraag

Retten: Der Mann ............... das Mädchen

Slide 7 - Open vraag

Voltooid deelwoord 
Zwakke werkwoorden
  • ge + stam + t
  • gewohnt
  • gespielt
  • eindigt altijd op -t

Slide 8 - Tekstslide

eindigt de stam op een -d of een -t?
ge + stam + et
gearbeitet

Slide 9 - Tekstslide

kaufen - warten
A
gekauft - gewartet
B
gekauft - gewart
C
gekauftet - gewartet
D
gekaufd-geward

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling van:
jij hebt gemaakt
A
du hast gemachen
B
du hast gemacht
C
du bist gemacht
D
du hat gemacht

Slide 11 - Quizvraag

Modale hulpwerkwoorden
müssen (moeten)
können (kunnen
dürfen (mogen -> toestemming krijgen)
wollen (willen)
mögen (lusten, aardig vinden, houden van)
wissen (weten)

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Dürfen


ich darf

du darfst

er/sie/es darf


wir dürfen

ihr dürft

sie/Sie dürfen

Mögen


ich mag

du magst

er/sie/es mag


wir mögen

ihr mögt

sie/Sie mögen

Slide 14 - Tekstslide

möchten (zou graag willen)
Ich möchte
du möchtest
er/sie/es möchte
wir möchten
ihr möchtet
sie; Sie möchten 

Slide 15 - Tekstslide

dürfen betekent?
A
durven
B
toestemming krijgen/geven

Slide 16 - Quizvraag

Ich (dürfen) ..... Auto fahren.
A
darf
B
darfst
C
dürfen
D
dürft

Slide 17 - Quizvraag

Du [wollen] Bäckerin werden?
A
will
B
willst
C
wollt
D
wollen

Slide 18 - Quizvraag

(Mögen) ... du Schokolade
A
mag
B
magst
C
mögt
D
mögen

Slide 19 - Quizvraag

können
................ihr das beantworten?
A
könnt
B
können
C
kann
D
kannen

Slide 20 - Quizvraag

Samenvatting

Zwakke werkwoorden o.t.t.: feesttentenregel 
(uitzonderingen stam op -sisklank en stam op -d/-t)
Zwakke werkwoorden voltooid deelwoord: ge + stam + t
uitzondering stam op -d/-t)
Modale hulpwerkwoorden: klinkerverandering enkelvoud en geen uitgang bij ich en er/sie/es

Slide 21 - Tekstslide