Oefenexamen Nederlands Spreken 3F

Nederlands - oefenexamen spreken 3F
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands - oefenexamen spreken 3F

Slide 1 - Tekstslide

Programma van vandaag
  1. Korte uitleg over het examen Nederlands Spreken 3F

  2. Doornemen van het oefenexamen Nederlands Spreken 3F: waar moet je op letten bij het voorbereiden en uitvoeren van het examen?

  3. Voorbereiden / uitvoeren van het oefenexamen spreken in kleine groepjes.

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
  1. Je weet hoe het examen spreken in elkaar zit.

  2. Je weet waarop je bij het examen beoordeeld wordt.

  3. Je hebt een oefenexamen spreken voorbereid en uitgevoerd.

Slide 3 - Tekstslide

Examen Spreken 3F
  • Je geeft een mondelinge presentatie van ongeveer 7-10 minuten over een maatschappelijk onderwerp.
  • Je geeft je presentatie alleen aan mij. Ik 'speel' dus het publiek.
  • Het examen wordt opgenomen i.v.m. een tweede beoordeling.
  • Je houdt je betoog zonder ondersteunende (PowerPoint)presentatie. je mag wel een klein spiekbriefje maken als hulpmiddel / geheugensteuntje.
  • Je mag je thuis voorbereiden op je presentatie: zoek informatie op over het onderwerp dat je kiest, bereid je  goed voor en oefen een paar keer.

Slide 4 - Tekstslide

Beoordeling van het examen
>>>> Is de spreekopdracht verstaanbaar , adequaat en lang genoeg? <<<
  1. Inhoud
  2. Samenhang
  3. Afstemming op doel
  4. Afstemming op publiek
  5. Woordgebruik en woordenschat
  6. Vloeiendheid, verstaanbaarheid, grammaticale beheersing.

Slide 5 - Tekstslide

Situatieschets
Je school organiseert een open dag. Tijdens deze open dag geef je een presentatie over jouw opleiding aan toekomstige mbo-leerlingen. De examenafnemer speelt een toekomstige mbo-leerling. Het doel van je presentatie is toekomstige mbo-leerlingen te overtuigen jouw opleiding te gaan doen. 

De presentatie moet tussen de 6 en 8 minuten duren. 

Slide 6 - Tekstslide




1.
  Je legt uit welke opleiding je doet.

2. Je legt uit waarom je voor deze opleiding gekozen hebt.
Geef hiervoor minimaal twee argumenten.

3. Je geeft meer informatie over je opleiding. Denk aan belangrijke vakken, hoeveel leerlingen de opleiding volgen, de verdeling tussen theorie en praktijk, enzovoorts.
4. Je legt uit of je de BBL-opleiding of de BOL-opleiding doet. Leg uit waarom je voor die vorm hebt gekozen.
  • Als je de BOL-opleiding doet: je legt uit waar je na de opleiding kunt gaan werken en hoe de opleiding je daarop voorbereidt

5. Je legt uit wat de grootste verschillen zijn tussen een mbo-opleiding en het vmbo of de havo. Noem minimaal twee verschillen.

6. Je noemt minimaal twee redenen waarom leerlingen voor deze opleiding moeten kiezen.

1. Inhoud presentatie

Slide 7 - Tekstslide

2. Samenhang
  • Je maakt gebruik van signaal- en verbindingswoorden;

  • Je presentatie bestaat uit een duidelijke inleiding, middenstuk en slot.


Slide 8 - Tekstslide

Wat kun je in de inleiding van
deze presentatie vertellen?

Slide 9 - Woordweb

Met welke signaalwoorden kun je
een standpunt of mening aankondigen?

Slide 10 - Woordweb

Wat is het belangrijkste doel dat
je wilt bereiken met deze presentatie?

Slide 11 - Woordweb

3. Doel
Je kunt tijdens een spreektaak verschillende spreekdoelen combineren (bijvoorbeeld informeren en overtuigen). 

Je bent je bewust van wisselingen van spreekdoel.

Slide 12 - Tekstslide

Hoe kun je ervoor zorgen
dat je dat spreekdoel bereikt?

Slide 13 - Woordweb

4. Publiek
  • Je kiest in formele en informele situaties zonder moeite de juiste taalvariant. Je kunt het verschil tussen formele en informele situaties hanteren. 

  • Je kunt spontaan afwijken van een voorbereidende tekst en ingaan op belangwekkende punten die vanuit het publiek worden aangedragen.


Slide 14 - Tekstslide

Hoe kun je ervoor zorgen dat het publiek
betrokken is bij jouw presentatie?

Slide 15 - Woordweb

Boodschap afstemmen op publiek
  • Voorkennis: wat weet het publiek al over dit onderwerp?

  • Interesse: wat zouden de luisteraars graag willen weten?

  • Voorbeelden: welke voorbeelden spreken dit publiek aan?


Slide 16 - Tekstslide

Wat is belangrijk aan je houding
tijdens het spreken?

Slide 17 - Woordweb

Houding
  • Sta met twee benen op de grond of zit rechtop.
  • Je knieën een beetje gebogen en niet op slot. 
  • Je armen langs je lichaam. 
  • Rug recht, schouders naar achteren. 
  • Ogen het publiek in. 

Slide 18 - Tekstslide

5. Woordgebruik en woordenschat
  • Je beschikt over een goede woordenschat.

  • Je kunt variëren in de formulering.

  • Trefzekerheid in de woordkeuze is over het algemeen hoog, al komen enige verwarring en onjuist woordgebruik wel voor.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Er mogen geen stiltes vallen tijdens mijn presentatie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

6. Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing
  • Je toont een betrekkelijk grote beheersing van de grammatica.

  • Incidentele vergissingen, niet-stelselmatige fouten en kleine onvolkomenheden in de zinsstructuur kunnen voorkomen, maar zijn zeldzaam en worden meestal direct verbeterd.

  • Je kunt langere stukken tekst produceren in een normaal tempo; hoewel er tijdens het zoeken naar patronen en uitdrukkingen, aarzelingen voorkomen, zijn er weinig, overigens niet storende pauzes.

Slide 22 - Tekstslide

Wat is GEEN goede manier om je presentatie te eindigen?

Slide 23 - Woordweb

Hoe kun je je presentatie dan
wel op een goede manier afronden?

Slide 24 - Woordweb

Welke signaalwoorden kun je gebruiken
in het slot van je presentatie?

Slide 25 - Woordweb

Presenteren
  • Werk in drietallen;
  • Eén presenteert;
  • Eén houdt de tijd bij én noteert tijdens het luisteren drie inhoudelijke vragen om na afloop te stellen;
  • Eén vult het feedbackformulier in.
  • Daarna wissel je van rol, totdat iedereen heeft gepresenteerd.

Slide 26 - Tekstslide

Wat vond je het lastigste bij het presenteren?
Inhoud bedenken / lang genoeg spreken
Logische opbouw van de presentatie
Mijn spreekdoel duidelijk overbrengen
Het publiek aanspreken
Vloeiend & verstaanbaar presenteren
Afwisselende en juiste woordkeuze
Iets anders...

Slide 27 - Poll

Wat wil je nog oefenen of waar wil je nog uitleg over m.b.t. de examens Nederlands?

Slide 28 - Open vraag