B1-K1-W7 - Samenvattende les

Werkpoces: B1-K1-W7
Semester: 1/2

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Werkpoces: B1-K1-W7
Semester: 1/2

Slide 1 - Tekstslide

Samenvattende les voor de toets
  • Methodisch werken 
  • Observeren
  • Rapporteren
  • Risicoanalyse
  • Begeleidingstijlen
  • Evalueren

Slide 2 - Tekstslide

Methodisch werken
Methodisch werken is bewust handelen volgens vooraf geplande stappen of een bepaalde wijze om een doel te bereiken. 

Methodisch werken heeft vier belangrijke kenmerken. Het is:
- Doelgericht: Doelgericht handelen is vooruitkijken: Wat is het doel? Waar werken we naar toe? Wat willen we bereiken? Waar willen we uitkomen? Doelgericht handelen is ook terugkijken: Hebben we het doel bereikt en zijn we uitgekomen waar we wilden uitkomen? Deze doelen worden meetstal vastgelegd in een vergadering.
- Planmatig: De weg waarlangs men werkt, staat in een plan. Elke stap die gezet wordt, heeft te maken met de vorige stap en met de volgende stap. Alle stappen zijn met elkaar verbonden, er zit een logische lijn in.
- Procesmatig: Tijdens de uitvoering van een activiteit werkt men met een doel. Als beroepskracht MZ houd je in het oog of je nog op de goede weg zit, of dat je moet bijsturen.
- Bewust: Bij het aanbieden van actviteiten denk je na over de doelen die je voor de cliënt wilt bereiken. Je houdt tijden de uitvoering het proces in de gaten. Dit betekent dat je bewust bezig bent. Ook bewust van je eigen gedrag en de invloed op de cliënt.

Slide 3 - Tekstslide

Methodisch werken
Dit is de Plan-fase van de cyclus. In deze fase wordt een probleem opgemerkt en vervolgens besloten wat eraan gedaan moet worden. Dit heet het maken van een doel(stelling). Daarnaast worden afspraken gemaakt over het uitvoeren van het plan: wie, wat, waar en wanneer.

P = Plan: er wordt een plan gemaakt op basis van de doelen en de resultaten die je wilt bereiken.
D = Do: het plan wordt uitgevoerd.
C = Check: de behaalde resultaten worden vergeleken met de beoogde resultaten die in het plan staan.
A = Act: de beoogde resultaten worden vastgesteld (als ze zijn gehaald) of er wordt bijgestuurd om ze alsnog te behalen.

Slide 4 - Tekstslide

Methodisch werken
Stap 1: Informatie verzamelen

Stap 2: Wensen, behoefte en problemen vaststellen

Stap 3: Doelen formuleren (SMART)

Stap 4: Activiteiten vaststellen en plannen

Stap 5: Geplande actviteiten uitvoeren en begeleiding bieden en evalueren en reflecteren op het eigen handelen

Slide 5 - Tekstslide

Methodisch werken
Begeleidingsmethodiek:
Geheel van op theorieën gebaseerde begeleidingsmethoden die worden gebruikt om een doel te bereiken. De methodiek bestaat uit handelingsrichtlijnen, praktische handvatten.

Begeleidingstijl:
Manier van begeleiden, gericht op de mate van sturing en bepalen.

Begeleidingstechniek:
Kennis vaardigheden en hulpmiddelen die je inzet in de begeleiding om een doel te bereiken.

Slide 6 - Tekstslide

Methodisch werken

Slide 7 - Tekstslide

  • Lange termijn doel: Dit geeft vaak een ideaal aan, iets wat op dit moment nog onbereikbaar is.


  • Korte termijn doel: Binnen nu en meestal maximaal 3 maanden kan het doel worden bereikt. Het doel is duidelijk en concreet. 

Slide 8 - Tekstslide

Methodisch werken
Wat bedoelen we met product en proces?


Het product refereert aan de doelen van de activiteit. Denk aan de doelen van afzonderlijke deelnemers of aan de doelen voor de groep als geheel. Als we spreken over 'het product' kan het ook gaan over concrete producten die gemaakt zijn door de deelnemers. (resultaten)

Het proces gaat over het verloop van de activiteit. Denk bijvoorbeeld aan de opbouw van de activiteit, de begeleiding, de sfeer of de spanningsboog van de deelnemers.

Het product en het proces beïnvloeden elkaar voortdurend.


Slide 9 - Tekstslide

Procesevaluatie
Onderzoeken en een waardeoordeel geven aan de manier waarop de doelen bereikt zijn.
Je gaat bekijken hoe het proces is verlopen​.
Je richt je niet op wat je hebt bereikt, maar op hoe je het hebt bereikt.​
Voorbereiding en uitvoering van je activiteit zijn van grote waarden voor de procesevaluatie.

Slide 10 - Tekstslide

Productevaluatie
In de productevaluatie ga je kijken of het doel wat je vooraf gesteld hebt ook behaald hebt​.
Je gaat “meten” hoe het doel verlopen is.​
Meestal draait het om: kennis en inzichten​.

Slide 11 - Tekstslide

Observeren
Observeren is het waarnemen van handelingen, houding en/of het gedrag van een persoon en het beschrijven van wat je ziet.

Observeren dient zo objectief mogelijk te gebeuren. Je hebt een gestructureerde observatie en een ongestructureerde observatie. Bij de één is vooraf het doel bepaald en bij de ander is er geen doel bepaald.
Dan kun je ook nog onderscheid maken tussen een participerende observatie en een niet participerende observatie. Bij de eerst genoemde ben je onderdeel van de activiteit en bij de tweede niet.
Je kunt op verschillende manieren observeren, je kunt gebruik maken van een schema, een codeersysteem of een beoordelingsschaal. Observeren is een vaardigheid die je kunt leren.



Slide 12 - Tekstslide

Observeren
- Time-sampling (tijdgericht) (gestructureerd) Het concreet aangeven hoe vaak of hoe lang je gedrag waarneemt.
Bijvoorbeeld: Hoe vaak vraagt iemand je aandacht?
- Event-sampling (gericht op een gebeurtenis) (ongestructureerd) Het gedrag wordt bekeken in een specifieke situatie.Bijvoorbeeld: Hoe gedraagt iemand zich tijdens de werksituatie.
- Participerend (intern observeren)De observator is zelf actief in de groep. Bijvoorbeeld: Seyda observeert haar cliënten, terwijl ze samen aan het werk zijn.
- Niet-participerend (extern observeren)Observator maakt wel deel uit van de groep, maar neemt niet actief deel. Bijvoorbeeld: Seyda observeert haar cliënten vanuit het kantoor.




Slide 13 - Tekstslide

Rapporteren
Een medewerker maatschappelijke zorg rapporteert regelmatig over zijn/haar werk. Je praat bijvoorbeeld met je collega's over wat er die dag gebeurd is in de groep. Ook dat is een vorm van rapporteren.

Een rapportage moet altijd aan de volgende criteria voldoen:
• Zorgvuldig en met respect voor cliënt
Juiste en controleerbare informatie
Systematische weergave
Bijvoorbeeld de vier ZLP (zorgleefplan)-domeinen VVT (Verpleging en Verzorging Thuis) of de acht levensdomeinen (gehandicaptenzorg) of acht leefgebieden (maatschappelijke opvang).
Bondig, maar wel volledig
De verslaglegging moet relevante informatie bevatten. Hoofd- en bijzaken moeten onderscheiden worden.


• Eenduidig
De rapportage moet voor cliënten en collega’s goed te lezen en op één manier te begrijpen zijn. Gebruik geen onbekende termen, afkortingen en vaktaal.
• Objectief
Beschrijf alleen feiten, geef niet je eigen mening. Als je wel je mening geeft, geef dan duidelijk aan dat het jouw mening/interpretatie is.
• Concreet
Bijvoorbeeld door het gedrag van de cliënt te beschrijven.
• Duidelijk
De formulering moet helder zijn en het eventuele handschrift duidelijk leesbaar.
• Herleidbaar
Genoteerde gegevens moeten voorzien zijn van een naam, functie, datum en tijdsaanduiding.

Slide 14 - Tekstslide

Risicoanalyse
Bij een risicoanalyse worden bedreigingen benoemd en in kaart gebracht. Het nagaan van de kans op een ongewenste gebeurtenis en de gevolgen daarvan. Een risicoanalyse helpt organisaties om risico’s juist in te schatten en daarbij juiste en passende beveiligingsmaatregelen te nemen.
Vermijden. Door naar buiten gaan te verbieden wordt risico op overlast voor de buren vermeden. Er kan dus worden besloten om een risicovolle activiteit niet (meer) te ondernemen. Bijvoorbeeld door het beleid, waardoor het risico ontstaat te beëindigen, het beleid op een andere manier vorm te geven of geen beleid te starten dat een risico met zich meebrengt.
Accepteren. Het accepteren van het risico betekent dat het risico wordt onderkend: de organisatie calculeert het risico in, waardoor het blijft bestaan op basis van een onderbouwde keuze. Zo komt het team tot de conclusie dat ze niet voldoende bezetting hebben en accepteren ze het risico.
Overdragen. Het risico wordt overgedragen aan een andere partij. Bijvoorbeeld door het beleid dat een risico met zich meebrengt, uit te laten voeren door een andere partij die daarmee ook de financiële risico’s overneemt, of door een verzekering af te sluiten. In het voorbeeld wordt het risico overgedragen aan de wijkagent.
Reduceren. Om de impact van een risico totaal of gedeeltelijk te reduceren/beperken worden acties ondernomen. Veelal neemt de organisatie een of meerdere beheersmaatregelen die de oorzaken van het risico reduceren. Door gedragsafspraken te maken met de clienten wil het team het risico op overlast beperken.




Slide 15 - Tekstslide

Begeleidingstijl
  • Autoritair​: taakgerichte manier van begeleiden waarbij de begeleider het begeleidingsplan bepaalt, zorgt voor de uitvoering en verwacht dat de cliënt precies datgene doet wat de begeleider vraagt
  • Democratisch​: op de mens gerichte begeleidingsstijl gericht op de mens en niet de taak zelf, vooral gericht op motivatie en welbevinden
  • Laissez faire: stijl van begeleiden waarbij de cliënt een grote vrijheid heeft en veel eigen inbreng en waarbij de begeleider nauwelijks persoonlijke invloed uitoefent. De begeleider stuurt niet of nauwelijks. Nog de mens, nog de taak staan hier centraal.


Slide 16 - Tekstslide

Evalueren
Om de gegevens te verzamelen en goed te kunnen evalueren is het nodig dat je goed leert observeren. 
Naast observatie is ook het luisteren en een actieve luisterhouding van belang. 

Wees je bewust van je luisterhouding.. 
Wat is een actieve luisterhouding? en hoe pas je dit toe? 

Slide 17 - Tekstslide

Actief luisteren: Een manier van luisteren waarbij je in je reactie het gevoel of de behoefte van de ander verwoordt.” (ook empathisch luisteren)

Actief luisteren houdt in dat je:
- hoort wat de ander zegt, maar ook hoort hoe de ander iets zegt; 
 - ziet hoe de ander erbij kijkt, hoe hij zit en welke non-verbale signalen hij uitzendt; 
- je inleeft in de situatie van de ander, even in de huid van die ander probeert te kruipen; 
- luistert naar wat de ander echt bedoelt te zeggen; 
 - de gevoelens en behoeften van de ander in je reactie weergeeft.

Slide 18 - Tekstslide

Gevoelens teruggeven ​
‘Je voelt je onzeker?’​
‘Je voelt je schuldig?’​
‘Je bent boos.’​
‘Je voelt je opgelucht.’
Gevoelens omschrijven ​
‘Je gaat liever niet?’​ 
‘Je voelt de behoefte om met de deuren te slaan.’​ 
‘Als je het over kon doen, dan had je het anders aangepakt.’​ 
‘Je kunt wel een gat in de lucht springen.’​
Wat werkt beter?​
* Meestal werkt gevoelens teruggeven, omdat het directer is.​ 
* Maar dit werkt niet als de cliënt het zelf al aangeeft, of de gevoelens niet duidelijk zijn.

Slide 19 - Tekstslide

Wanneer kies je voor actief luisteren?
- Als de ander je iets belangrijks vertelt waar hij vol van is;​
- Als de ander je iets vertelt wat veel emoties oproept;​
- Als de ander je iets vertelt wat verwarring of onzekerheid met zich meebrengt;​
- Als je niet zeker weet of je begrijpt wat de ander bedoelt.​


NIET ALS: Actief luisteren is niet nodig als de ander een praktisch probleem heeft. 

Voordelen actief luisteren:
- de ander voelt zich begrepen;​
- de heftigheid van gevoelens afneemt;​ 
- de ander een gevoel van opluchting ervaart;​ 
- er bij de ander de ruimte ontstaat om verder te praten;​ 
- de ander zicht krijgt op wat er werkelijk speelt;​ 
- er bij de ander de ruimte ontstaat om naar jou te luisteren.

Slide 20 - Tekstslide

Om actief te kunnen luisteren gelden de volgende voorwaarden.:
- Je moet in staat zijn om je eigen gevoel, je eigen mening even uit te schakelen. Je moet dus in staat zijn om de ander met diens behoeften en gevoelens centraal te zetten. 
- Je moet een ander willen begrijpen, je moet je willen inleven in de ander. 
- Je moet je kunnen inleven in de ander. 
- Je moet de tijd hebben en de tijd nemen om er ‘echt even voor te gaan zitten’.

Hoe verwoordt je jouw gevoelens:
Begin met ‘jij’, ‘je’ of ‘u’​
- Geef terug hoe de ander zich volgens jou voelt.​
- Je kunt het gevoel precies noemen, maar je kunt het ook omschrijven.​

Voorbeelden op de volgende slide.

Slide 21 - Tekstslide

Evalueren
Evalueren is het beoordelen van een actviteit of handeling op vooraf opgestelde criteria.

- Evalueren als kwaliteitsverbetering
- Evalueren als middel van zelfreflectie en samenwerking
- Evalueren als middel om verantwoording af te leggen
- Evaluatie als voorbeeldfunctie
- Evalueren als leerervaring

Slide 22 - Tekstslide

Evalueren
Verzamelen van informatie om te evalueren:
- Observeren
- Interviews 
- Enquete
- Zorgdossier
- Overdracht

De gegevens ga je met elkaar vergelijken, zodat je een conclusie kan maken:
- Eigen inzicht
- Verbanden maken met de informtie die je hebt opgehaald
- De uitkomsten ga je vervolgens delen met het team

Slide 23 - Tekstslide

Eindevaluatie

Hier kijk je terug naar de hele activiteit.
- is het doel bereikt?
- Zijn we uitgekomen waar we wilden?
- Hoe is de weg daarnaartoe verlopen?
- Was het een goed plan?
- Was de gekozen werkwijze de juiste?
- Was de begeleiding goed gekozen?

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide