Stofeigenschappen (M&N)

Stofeigenschappen
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute VT

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Stofeigenschappen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kerndoel: Mens en Natuur

28. De leerling leert vragen over natuurwetenschappelijke, technologische en zorggerelateerde
onderwerpen om te zetten in onderzoeksvragen, een dergelijk onderzoek over een
natuurwetenschappelijk onderwerp uit te voeren en de uitkomsten daarvan te presenteren. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen:
Je kunt:
  1. op macroscopisch niveau uitleggen wat een zuivere stof is
  2. zuivere stoffen herkennen aangeven hoe ze heten
  3. de stofeigenschappen kleur, geur, oplosbaarheid in water, elektrische geleiding, kookpunt en smeltpunt, warmtegeleiding en brandbaarheid van een stof    herkennen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

leerdoel 1: Een zuivere stof
                                             Suiker is één stof. 
                                             Er is niets aan toegevoegd.
                                             Het bestaat dus  alleen uit suiker.

Een zuivere stof bestaat uit 1 stof.

Als iets uit meerdere stoffen bestaat heet het een mengsel.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

zuivere stoffen

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

zuivere stoffen
mengsels

Slide 6 - Sleepvraag

A tandpasta
B ketchup
C goud
D lucht
E zeewater
F zout
G zeep

leerdoel 3: Stofeigenschappen
Stofeigenschappen horen bij een stof. 
Je kunt ze niet veranderen.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

stofeigenschappen

  • fase
  • smaak
  • geur
  • kleur
  • oplosbaarheid in water
  • kookpunt
  • smeltpunt / stolpunt
  • brandbaarheid
  • elektrische geleidbaarheid
  • warmtegeleiding

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De fase:
Veel stoffen kunnen in drie fasen voorkomen.
Water  is het makkelijkste voorbeeld.
Als het koud genoeg is, is water hard geworden: 
vaste fase
Bij kamertemperatuur is water vloeibaar:
vloeibare fase
Als water gekookt heeft zien we het niet meer: gasvormige fase

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De smaak:
De smaak is een handige stofeigenschap om te gebruiken als je zeker bent welke stoffen je hebt. Je mag dit nooit met een onbekende stof doen.

Je kunt het verschil tussen zout en suiker of het verschil tussen water en azijn wel proeven als je zeker weet dat het die stoffen zijn.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De geur:

Sommige stoffen hebben een geur. Dit zijn stoffen die makkelijk verdampen of al gasvormig zijn.



Als je iets ruikt is de stof aanwezig in je neus; dus gasvormig!
Weet je hoe je aan een onbekende stof moet ruiken?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noem een stof met een sterke geur...

Slide 12 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

De kleur:
De kleur van een stof geven we aan met de kleuren van de regenboog rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo, violet, enz.

Pas op!

Zilver en goud zijn geen kleuren. Het zijn stoffen.  
Deze kleuren omschrijf je als glimmend grijs en glimmend geel.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oplosbaarheid in water:
Als een stof oplosbaar is, zie je de stof "verdwijnen" in die vloeistof. Bekijk onderstaande voorbeelden:




            krijt in water   suiker in water   olie in water

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het kookpunt:
Het kookpunt van een stof is de temperatuur waarbij een vloeistof het snelst verdampt.
Boven het kookpunt is de stof gasvormig.

Water heeft een kookpunt van 100°C.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het smeltpunt:
Het smeltpunt van een stof is de temperatuur waarbij een vaste stof het snelst smelt.
Boven het smeltpunt is de stof vloeibaar.


Het smeltpunt en het stolpunt hebben dezelfde temperatuur.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Brandbaarheid:
De brandbaarheid geeft aan of een stof brandbaar is of niet.
Water is niet brandbaar.


Hout is wel brandbaar.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Elektrische geleidbaarheid:
De elektrische geleidbaarheid geeft aan of een stof elektrische stroom kan geleiden of niet.
Plastic kan dat niet (isolator).
Koper kan dat wel (geleider).

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Warmtegeleiding:
Warmtegeleidbaarheid geeft aan of een stof warmte goed of slecht kan geleiden.
Piepschuim geleidt warmte slecht (isolator).
IJzer geleidt warmte goed (geleider).

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul in:
Een pan is gemaakt van ( 1 ) omdat deze stof een ( 2 ) warmtegeleider is.
A
1 = hout 2 = slechte
B
1 = hout 2 = goede
C
1 = metaal 2 = slechte
D
1 = metaal 2 = goede

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stofeigenschap wordt gebruikt in deze toepassing?
Een pan is gemaakt van ijzer.
A
brandbaarheid
B
geleiding van warmte
C
oplosbaarheid
D
geleiding van stroom

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stofeigenschap wordt gebruikt in deze toepassing?
Janice gebruikt parfum.
A
oplosbaarheid
B
kleur
C
geur
D
smaak

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stofeigenschap wordt gebruikt in deze toepassing?
In de open haard ligt hout.
A
brandbaarheid
B
geleiding van warmte
C
oplosbaarheid
D
geleiding van stroom

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stofeigenschap wordt gebruikt in deze toepassing?
Achmed doet zout in de soep.
A
brandbaarheid
B
dichtheid
C
oplosbaarheid
D
smaak

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel 2: 

zuivere stoffen herkennen en aangeven hoe ze heten

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stoffen beschrijven:
Een stof heeft ontzettend veel stofeigenschappen waaraan je hem kunt herkennen. Maar om al die eigenschappen te noemen als je een stof wilt omschrijven is heel veel werk. Daarom omschrijft een chemicus een stof kort. Hij noemt eenvoudige kenmerken die hij met zijn ogen kan waarnemen. Dit is de kleur en de fase van de stof.
Bij een vloeistof let hij er ook nog op of de vloeistof troebel of helder is. 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SAMENGEVAT

1) kleur
2) (alleen bij vloeistoffen) helder of troebel
3) fase


Voorbeelden:
Hout                        bruine vaste stof
Lucht                       kleurloos gas
Chocolademelk    bruine troebele vloeistof
Water                       kleurloze heldere vloeistof

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht: Waarnemen en beschrijven
Kijk om je heen en kies een stof.
Beschrijf de stof zoals een chemicus dat doet.
Schrijf ook opvallende waarnemingen op (bijv. geur of smaak) en eindig met een conclusie.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarnemen en beschrijven

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies