Stoffen week 1 Stofeigenschappen

OZLs: Stoffen
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

OZLs: Stoffen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

OZLs: onderzoekend leren science
Tijdens de uren OZLs krijg je uitleg maar ga je ook zelf onderwerpen uitzoeken of onderzoeken.
Dit doen we aan de hand van 
wekelijkse leerdoelen.
Ook ga je onderzoeken of de onder-
werpen van science interessant voor
je zijn voor een studierichting in de bovenbouw.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gereedschap
  • Elke les!
  • Potlood, gum en pen.
  • Kleurpotloden of -stiften.
  • Snelhechter

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

    Inhoud module Stoffen:
week 1: zuivere stoffen en stofeigenschappen
week 2: fase-overgangen en veiligheid
week 3: mengsels
week 4: dichtheid
week 5: metalen
week 6: moleculen en atomen
week 7: afsluiting en toetsing 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen  week 1:
Je kunt:
  1. op macroscopisch niveau uitleggen wat een zuivere stof is
  2. zuivere stoffen herkennen aangeven hoe ze heten
  3. de stofeigenschappen kleur, geur, oplosbaarheid in water, elektrische geleiding, kookpunt en smeltpunt, warmtegeleiding en brandbaarheid van een stof    herkennen

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

leerdoel 1: Een zuivere stof
                                             Suiker is één stof. 
                                             Er is niets aan toegevoegd.
                                             Het bestaat dus  alleen uit suiker.

Een zuivere stof bestaat uit 1 stof.

Als iets uit meerdere stoffen bestaat heet het een mengsel.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

zuivere stoffen

Slide 7 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

zuivere stoffen
mengsels

Slide 8 - Sleepvraag

A tandpasta
B ketchup
C goud
D lucht
E zeewater
F zout
G zeep

leerdoel 3: Stofeigenschappen
Stofeigenschappen horen bij een stof. 
Je kunt ze niet veranderen.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

stofeigenschappen

  • fase
  • smaak
  • geur
  • kleur
  • oplosbaarheid in water
  • kookpunt
  • smeltpunt / stolpunt
  • brandbaarheid
  • elektrische geleidbaarheid
  • warmtegeleiding

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De fase:
Veel stoffen kunnen in drie fasen voorkomen.
Water  is het makkelijkste voorbeeld.
Als het koud genoeg is, is water hard geworden: 
vaste fase
Bij kamertemperatuur is water vloeibaar:
vloeibare fase
Als water gekookt heeft zien we het niet meer: gasvormige fase

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De smaak:
De smaak is een handige stofeigenschap om te gebruiken als je zeker bent welke stoffen je hebt. Je mag dit nooit met een onbekende stof doen.

Je kunt het verschil tussen zout en suiker of het verschil tussen water en azijn wel proeven als je zeker weet dat het die stoffen zijn.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De geur:

Sommige stoffen hebben een geur. Dit zijn stoffen die makkelijk verdampen of al gasvormig zijn.



Als je iets ruikt is de stof aanwezig in je neus; dus gasvormig!
Weet je hoe je aan een onbekende stof moet ruiken?

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noem een stof met een sterke geur...

Slide 14 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

De kleur:
De kleur van een stof geven we aan met de kleuren van de regenboog rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo, violet, enz.

Pas op!

Zilver en goud zijn geen kleuren. Het zijn stoffen.  
Deze kleuren omschrijf je als glimmend grijs en glimmend geel.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oplosbaarheid in water:
Als een stof oplosbaar is, zie je de stof "verdwijnen" in die vloeistof. Bekijk onderstaande voorbeelden:




            krijt in water   suiker in water   olie in water

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het kookpunt:
Het kookpunt van een stof is de temperatuur waarbij een vloeistof het snelst verdampt.
Boven het kookpunt is de stof gasvormig.

Water heeft een kookpunt van 100°C.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het smeltpunt:
Het smeltpunt van een stof is de temperatuur waarbij een vaste stof het snelst smelt.
Boven het smeltpunt is de stof vloeibaar.


Het smeltpunt en het stolpunt hebben dezelfde temperatuur.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Brandbaarheid:
De brandbaarheid geeft aan of een stof brandbaar is of niet.
Water is niet brandbaar.


Hout is wel brandbaar.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Elektrische geleidbaarheid:
De elektrische geleidbaarheid geeft aan of een stof elektrische stroom kan geleiden of niet.
Plastic kan dat niet (isolator).
Koper kan dat wel (geleider).

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Warmtegeleiding:
Warmtegeleidbaarheid geeft aan of een stof warmte goed of slecht kan geleiden.
Piepschuim geleidt warmte slecht (isolator).
IJzer geleidt warmte goed (geleider).

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul in:
Een pan is gemaakt van ( 1 ) omdat deze stof een ( 2 ) warmtegeleider is.
A
1 = hout 2 = slechte
B
1 = hout 2 = goede
C
1 = metaal 2 = slechte
D
1 = metaal 2 = goede

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stofeigenschap wordt gebruikt in deze toepassing?
Een pan is gemaakt van ijzer.
A
brandbaarheid
B
geleiding van warmte
C
oplosbaarheid
D
geleiding van stroom

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stofeigenschap wordt gebruikt in deze toepassing?
Janice gebruikt parfum.
A
oplosbaarheid
B
kleur
C
geur
D
smaak

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stofeigenschap wordt gebruikt in deze toepassing?
In de open haard ligt hout.
A
brandbaarheid
B
geleiding van warmte
C
oplosbaarheid
D
geleiding van stroom

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stofeigenschap wordt gebruikt in deze toepassing?
Achmed doet zout in de soep.
A
brandbaarheid
B
dichtheid
C
oplosbaarheid
D
smaak

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel 2: 

zuivere stoffen herkennen en aangeven hoe ze heten

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stoffen beschrijven:
Een stof heeft ontzettend veel stofeigenschappen waaraan je hem kunt herkennen. Maar om al die eigenschappen te noemen als je een stof wilt omschrijven is heel veel werk. Daarom omschrijft een chemicus een stof kort. Hij noemt eenvoudige kenmerken die hij met zijn ogen kan waarnemen. Dit is de kleur en de fase van de stof.
Bij een vloeistof let hij er ook nog op of de vloeistof troebel of helder is. 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SAMENGEVAT

1) kleur
2) (alleen bij vloeistoffen) helder of troebel
3) fase


Voorbeelden:
Hout                        bruine vaste stof
Lucht                       kleurloos gas
Chocolademelk    bruine troebele vloeistof
Water                       kleurloze heldere vloeistof

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Proef 1 Waarnemen en beschrijven
Je gaat nu een aantal stoffen bekijken die klaar staan in potjes. 
Beschrijf iedere stof zoals een chemicus dat doet.
Als je het potje mag open maken dan kun je ook voorzichtig ruiken aan de stof. Deze waarneming of andere opvallende waarnemingen schrijf je ook op. Tenslotte schrijf je op welke stof je denkt dat het is in de kolom conclusie.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
40:00

Slide 31 - Tekstslide

Waarneming en conclusie
In proef 1 ga je waarnemingen doen en conclusies trekken. Voor een waarneming gebruik je de zintuigen. Meestal zijn dat de ogen en de neus. Bij sommige proeven komen de oren ook van pas. Proeven is handig als je tussen suiker en zout moet kiezen. Maar als je onbekende stoffen hebt of stoffen waar je te weinig van weet, kan dat gevaarlijk zijn.
Een conclusie trek je als je alle waarnemingen hebt gelezen en daaruit iets bedacht hebt; bijvoorbeeld welke stof het is.
Stoffen beschrijven:
Voor een laborant is het beschrijven van stoffen dagelijks werk. Een stof heeft ontzettend veel stofeigenschappen waardoor je hem kunt herkennen. Maar om al die eigenschappen te noemen als je een stof wilt omschrijven is heel veel werk. Daarom omschrijft een chemicus een stof kort. Hij noemt eenvoudige kenmerken die hij met zijn ogen kan waarnemen. Dit is de kleur en de fase van de stof.
Bij een vloeistof let hij er ook nog op of de vloeistof troebel of helder is.
SAMENGEVAT
1) kleur
2) (alleen bij vloeistoffen) helder of troebel
3) fase
Voorbeelden:
Hout bruine vaste stof
Lucht kleurloos gas
Chocolademelk bruine troebele vloeistof
Water kleurloze heldere vloeistof
Pas op!
Zilver en goud zijn geen kleuren. Het zijn stoffen.
Deze kleuren omschrijf je als glimmend grijs en glimmend geel.
Helder betekent dat je door de vloeistof heen kunt kijken. Troebel betekent dat er iets in de vloeistof zweeft. Dit kunnen vaste deeltjes zijn of druppeltjes van een andere stof. Bij een erg troebele vloeistof kun je er niet doorheen kijken.
Proef 1 Waarnemen en beschrijven
Je gaat nu een aantal stoffen bekijken die klaar staan in potjes.
Beschrijf iedere stof zoals een chemicus dat doet.
Als je het potje mag open maken dan kun je ook voorzichtig ruiken aan de stof. Deze waarneming of andere opvallende waarnemingen schrijf je ook op. Tenslotte schrijf je op welke stof je denkt dat het is in de kolom conclusie.
Vul de tabel op de volgende bladzijde in als volgt:
potje waarneming conclusie
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16

Differentiatie
volgende onderwerpen zijn geen verplichte leerdoelen

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Natuurlijke en synthetische stoffen
Als je aan de prehistorie denkt zie je waarschijnlijk een mens in berenvellen rondlopen. Misschien had hij wel een stenen bijl of een houten speer.
Tegenwoordig hebben we kleding en voorwerpen die van andere materialen zijn gemaakt. 
Bekijk de labels in je kleding. Grote kans dat je katoen en wol tegenkomt maar ook synthetische  materialen. Deze materialen zijn met behulp van chemische processen gemaakt. 
Vaak zijn synthestische stoffen of materialen makkelijker in gebruik.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

natuurlijke stoffen
synthetische stoffen

Slide 34 - Sleepvraag

A fiets met Carbonframe
B tandpasta
C futuristische auto
E water
F hout
G mergel
Damp, stoom of gas?
Wat zijn de verschillen?

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Foute "stofeigenschappen":
Welke eigenschappen kan een stof hebben en kun je toch veranderen? 

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies