Werkwoordspelling gemengd- 2022-2023

Werkwoordspelling
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan de persoonsvorm tegenwoordige tijd op de juiste manier spellen. 
  • Ik kan de persoonsvorm verleden tijd op de juiste manier spellen. 
  • Ik kan het voltooid deelwoord op de juiste manier spellen. 
  • Ik kan het tegenwoordig deelwoord op de juiste manier spellen. 

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
                stam               ik-vorm               hij-vorm               wij-vorm

Slide 3 - Tekstslide

Melissa .... elke ochtend op haar scooter naar school.
A
rijt
B
rijd
C
rijdt
D
rijtd

Slide 4 - Quizvraag

.... zij alles tegen haar beste vriendin?
A
vertelt
B
verteld
C
Vertelt
D
Verteldt

Slide 5 - Quizvraag

Ik weet dat jij dat vaker .... .
A
belooft
B
beloofd
C
beloofdt
D
beloovt

Slide 6 - Quizvraag

De dokter (spoeden) ... zich naar het ongeval.

Slide 7 - Open vraag

Persoonsvorm verleden tijd
                            sterk                                                           zwak

Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd

Slide 9 - Tekstslide

PV VT - sterke werkwoorden 
Je schrijft wat je hoort. 

Slide 10 - Tekstslide

PV VT - zwakke werkwoorden 

Slide 11 - Tekstslide

Toen de bewoners uit hun huis .... , vergaten ze de cavia mee te nemen.
A
vluchte
B
vluchtte
C
vluchten
D
vluchtten

Slide 12 - Quizvraag

Het nieuws ... zich snel door de school.
A
verspreide
B
verspreidde
C
verspreet
D
verspreed

Slide 13 - Quizvraag

Noteer de antwoorden met alleen een spatie tussen de woorden.


Hij (schrijven) ... de brief vorige week al, maar gisteren (geven) ... hij hem pas aan haar.

Slide 14 - Open vraag

Voltooid deelwoord
sterk                                                                  zwak

begint vaak met ge-                                    begint vaak met ge-
eindigt vaak op -en                                      eindigt op -t of -d

Slide 15 - Tekstslide

Tijdens het eindexamen is de docent Nederlands over de stoel (struikelen) ... .
A
gestruikelt
B
gestruikeld
C
gestruikeldt
D
gestroken

Slide 16 - Quizvraag

Hij leek niet erg (schrikken) ... te zijn.

Slide 17 - Open vraag

Ik had hem bijna niet ... !
A
herkent
B
herkend
C
geherkent
D
geherkend

Slide 18 - Quizvraag

Tijdens hun eerste date is hij tegen een lantaarnpaal ... .
A
gebotst
B
gebotsd
C
gebotsdt
D
gebotsen

Slide 19 - Quizvraag

En nu door elkaar!

Slide 20 - Tekstslide

Waarom heb je mijn wachtwoord ...?
A
verandert
B
veranderd
C
veranderdt
D
verranderd

Slide 21 - Quizvraag

Dat zoiets nu ..., ... ik erg vreemd.
A
gebeurt - vind
B
gebeurt - vindt
C
gebeurd - vind
D
gebeurd - vindt

Slide 22 - Quizvraag

Jij ... echt geen idee wat hij ... !
A
heb - bedoelt
B
heb - bedoeld
C
hebt - bedoelt
D
hebt - bedoeld

Slide 23 - Quizvraag

Hij heeft mij gisteren (vertellen) ... wat hem de laatste tijd zo (bezighouden) ... .

Slide 24 - Open vraag