Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1,2
In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
De moderne stad
1900 - nu
Slide 1 - Tekstslide
Waar denk je aan bij de moderne stad?
Slide 2 - Woordweb
Wat leer je tijdens deze les?
Je kunt:
Uitleggen wanneer de verschillende woonwijken in steden zijn ontstaan.
Uitleggen wat dagelijkse en niet-dagelijkse voorzieningen zijn.
Urbanisatie, sub-urbanisatie, forens en re-urbanisatie uitleggen.
Uitleggen waarom infrastructuur belangrijk is voor een dorp of stad.
In eigen woorden uitleggen wat het begrip agglomeratie betekent.
Slide 3 - Tekstslide
Naar en uit de stad
Steden en dorpen worden soms groter en soms kleiner. Dat komt door 3 dingen:
Na 1850 kwam de industrie op. Mensen gingen in de stad wonen om in een fabriek te gaan werken. De trek van het platteland naar de stad noem je urbanisatie
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Naar en uit de stad
2. Vanaf 1960 trokken mensen weer van de stad naar het platteland. Vooral gezinnen met kinderen die meer rust, grotere huizen en ruimte wilden. Dit noem je suburbanisatie.
Deze mensen bleven vaak wel werken in de stad. Het heen en weer reizen tussen je werk in de stad en je woning in een naastgelegen dorp of stad noem je forensen.
Slide 6 - Tekstslide
Naar en uit de stad
3. Na 1980 trekken veel hoogopgeleiden en rijkere ouderen terug naar de stad omdat daar veel voorzieningen te vinden zijn. De trek terug naar de stad noem je
re-urbanisatie.
Slide 7 - Tekstslide
Model van een stad
(Europees model)
Oudste deel = historische binnenstad (1e ring)
Stadscentrum (ook wel centrale zakenwijk, CBD) --> hier vind je kantoren-, winkel en uitgaansgelegenheid. (2e ring)
Toen de industrie werden er veel 19e eeuwse woonwijken (arbeiderswijken - stadswijken voor WO2(voor 1940)) gebouwd aan de rand van het stadscentrum. (3e ring)
Aan de rand van de stad liggen de moderne/nieuwe woonwijken. Buiten het stadscentrum is daar meer ruimte voor. (4e ring)
Historische binnenstad
Stadscentrum (centrale zakenwijk, CBD)
19e eeuwse woonwijken (arbeiderswijken)
Moderne woonwijken(naoorlogse wijken)
Slide 8 - Tekstslide
Voorzieningen
Voorzieningen die je (bijna) dagelijks gebruikt zijn dagelijkse voorzieningen. Zoals de supermarkt, school, de bakker etc.
Voorzieningen die je weinig of minder vaak gebruikt zijn niet-dagelijkse voorzieningen. Zoals de bioscoop, het zwembad, de kapper, schoenwinkels, etc.
Slide 9 - Tekstslide
Steden
Steden hebben vaak een centrumfunctie: ook de mensen uit de dorpen rondom de steden maken gebruik van de voorzieningen in de stad
Bijvoorbeeld: In Utrecht komen ook veel mensen uit Breukelen, Maarssen of De Bilt winkelen.
Slide 10 - Tekstslide
Agglomeratie
Wanneer een stad vast groeit aan andere plaatsen in de buurt ontstaat er een agglomeratie.
Dat is een stad met daaraan vastgegroeide voorsteden.
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Wat betekent het begrip urbanisatie?
A
Verhuizen naar een ander land
B
Terug keren naar je geboorteland
C
Verhuizen van het platteland naar de stad
D
Verhuizen van de stad naar het platteland
Slide 13 - Quizvraag
In de jaren '60 vertrokken vooral gezinnen de stad uit. Hoe noem je dit?
A
Urbanisatie
B
Migratie
C
Forens
D
suburbanisatie
Slide 14 - Quizvraag
Heen en weer reizen tussen je huis en je werk in de stad noem je
A
agglomeratie
B
voorzieningen
C
forensen
D
drempelwaarde
Slide 15 - Quizvraag
dagelijkse voorzieningen
niet-dagelijkse voorzieningen
Slide 16 - Sleepvraag
Schrijf nu 3 dingen op die je hebt geleerd
Slide 17 - Open vraag
Schrijf nu 1 ding op waar je nog een vraag over hebt.