Degrees of comparison recap

Degrees of comparison recap
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Degrees of comparison recap

Slide 1 - Tekstslide

Agenda
Comparisons recap
Quiz
Practice

Slide 2 - Tekstslide


What is the form of the past continuous?
A
hele ww+ ed of irregular verb
B
was/were hele ww+ ing
C
vorm van to be + hele ww+ ing
D
have/has + voltooid deelwoord (3e rijtje)

Slide 3 - Quizvraag

My brother and sister _____ tennis at 11am yesterday.(play)
Fill in the blank with past continuous form of the verb.
A
are playing
B
were playing
C
was playing
D
play

Slide 4 - Quizvraag

Choose the past continuous form:
He ............................ (try) to make it work.
A
tried
B
has tried
C
was trying
D
were trying

Slide 5 - Quizvraag

Your father ... the car.
Choose the past continuous form.
A
will have been repairing
B
is repairing
C
repaired
D
was repairing

Slide 6 - Quizvraag


Adjectives zijn:
A
zelfstandige naamwoorden
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
bijwoorden
D
werkwoorden

Slide 7 - Quizvraag


Adverbs zijn:
A
zelfstandige naamwoorden
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
bijwoorden
D
werkwoorden

Slide 8 - Quizvraag

Adjectives and adverbs
The concert is .....
A
terribly
B
terrible

Slide 9 - Quizvraag

Adjectives and adverbs
She sings.....
A
beautiful
B
beautifully

Slide 10 - Quizvraag

Adjectives and adverbs
It tastes ....
A
good
B
well
C
greatly
D
disgustingly

Slide 11 - Quizvraag

Comparisons
Comparisons = vergelijkingen
We gebruiken dus de comparisons om mensen, dieren, dingen te vergelijken met elkaar. 

Slide 12 - Tekstslide

Comparisons

Slide 13 - Tekstslide

Spelling variations
1. Woorden die eindigen op e -> alleen r/st
Nice, nicer, nicest
2. Woorden die eindigen op y -> ier/iest
Busy, busier, busiest
3. Woorden die eindigen op klinker + medeklinker -> medeklinker verdubbelen
Big, bigger, biggest

Slide 14 - Tekstslide

Onregelmatig woorden
Good, better, best
bad, worse, worst
far, further, furthest

Slide 15 - Tekstslide

Less
Less kan je gebruiken om te zeggen dat iets minder is dan iets anders
more expensive, less expensive
most expensive, least expensive

Slide 16 - Tekstslide