Grammaire III, U.2

Grammaire III
In deze les worden het aanwijzend voornaamwoord en de vergelijking uitgelegd en geoefend. 
Ook de vocabulaire van écrire en lire komt aan bod. 
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammaire III
In deze les worden het aanwijzend voornaamwoord en de vergelijking uitgelegd en geoefend. 
Ook de vocabulaire van écrire en lire komt aan bod. 

Slide 1 - Tekstslide

Qu'est-ce que tu sais déjà des pronoms démonstratifs?

Slide 2 - Woordweb

Het aanwijzend voornaamwoord
Het aanwijzend voornaamwoord

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Bijvoeglijk gebruikt
ce garçon- deze/die jongen
ces garçons -deze/die jongens
cet artiste -deze/die kunstenaar
ces artistes -deze/die kunstenaars
cet hôtel- dit/dat hotel
ces hôtels- deze/die hotels
cette route- deze/die weg
ces routes - deze/die wegen
cette voiture- deze/die auto
ces voitures -deze/die auto's

Slide 5 - Tekstslide

Sleep de woorden naar het juiste aanwijzende voornaamwoord (2 per vak)
Ce
Cet
Cette
Ces
table
mur
animal
portables
fille
chaussures
homme
bureau

Slide 6 - Sleepvraag

Bijvoeglijk gebruikt

Met nadruk of om duidelijk verschil te maken:
-ci / of -là toevoegen aan het zelfstandig naamwoord

Ce livre-ci ou ce livre-? - Dit boek of dat boek?
Cette pomme-ci ou cette pomme-?- Deze appel of die appel?
Ces vins-ci ou ces vins-là? Deze of die wijnen?

Slide 7 - Tekstslide

Complète:
Ce fromage-ci est meilleur que ce fromage-

Slide 8 - Open vraag

zelfstandig gebruikt

Tu prends cette voiture ou celle-là?

Slide 9 - Tekstslide

Deze mobiel
A
cet portable
B
ce portable
C
cette portable
D
ces portables

Slide 10 - Quizvraag

Die kassa
A
ce caisse
B
cette caisse
C
ces caisses
D
cet caisse

Slide 11 - Quizvraag

deze studies
A
cet étude
B
ce étude
C
ces études
D
cette étude

Slide 12 - Quizvraag

deze actrice
A
cet actrice
B
ces actrices
C
ce actrice
D
cette actrice

Slide 13 - Quizvraag

Traduis:
Men beschuldigt hem van deze diefstal en van die.

Slide 14 - Open vraag

Traduis:
Ik zie dit nieuws maar ik lees dat.

Slide 15 - Open vraag

Qu'est-ce que tu sais déjà du comparatif?

Slide 16 - Woordweb

Slide 17 - Tekstslide

Trappen van vergelijking

vergelijkende - vergrotende- overtreffende trap 
Vergelijkend : Deze broeken zijn even mooi als die broeken. 
=> ces pantalons-ci sont aussi beaux que ces pantalons-là
aussi…. bijv.nw…. que/qu’
vergrotend : Ik ben langer dan mijn beste vriend :
=>  je suis plus long que mon meilleur ami
plus…. bijv.nw…. que/qu’
moins…. bijv.nw…. que/qu’

overtreffend : Deze auto is het mooist
=> cette voiture est la plus belle

Slide 18 - Tekstslide

vergelijkende trap= le comparatif
Vergelijkende trap : aussi …. que : 
Jean est aussi riche que Pierre
                                          plus….que : 
Jean est plus riche que Pierre
                                          moins ...que
Jean est moins riche que Pierre

Slide 19 - Tekstslide

vergelijkende trap : 
Je vergelijkt twee mensen/dingen/situaties/zaken : 
aussi....que : even .... als : 
Jan is even groot als Bram : Jean est aussi grand que Bram
Anne is even groot als Lisa : Anne est aussi grande que Lisa

moins .... que :  minder ...dan :
Ce livre est  moins captivant que  Harry Potter

plus.... que : meer ....dan
Les vacances d'été sont plus longues que les vacances d'hiver.

Slide 20 - Tekstslide

Overtreffende trap 
Waar je in het Nederlands - st achter het bijvoeglijk naamwoord zet, zet je in het Frans LE PLUS/ LA PLUS of LES PLUS voor het bijvoeglijk naamwoord! 
Let wel op de plaats van het bijvoeglijk naamwoord bon beau jolie weetjewelweetjeniet?

Jean est le plus grand => Jan is het grootst 
le plus beau livre => het mooiste boek 
le livre le plus captivant => het spannendste boek
la plus belle robe => de mooiste jurk
les enfants les plus sages => de braafste kinderen
l'appartement le plus morderne => het modernste appartement



Slide 21 - Tekstslide

attention! quelques cas particuliers : 

=> Goed -beter-best als bijvoeglijk naamwoord : 
bon - meilleur (e) (s) - le meilleur (la meilleure/les meilleurs/ les meilleures)
=> goed - beter - best als bijwoord : 
bien - mieux- le mieux
=> slecht -slechter-slechtst als bijvoeglijk naamwoord : 
mauvais (e) (s) - plus mauvais(e)(s)- le plus mauvais (la plus mauvaise/ les plus mauvais)
=> slecht-slechter-slechtst als bijwoord
mal- plus mal - le plus mal én mal-pire-le pire

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Welke vergelijking is juist?
A
Emily est aussi grande que Jessica.
B
Emily est aussi grand que Jessica.

Slide 24 - Quizvraag

Welke vergelijking is juist?
A
Denise es aussi belle que sa mère.
B
Denise est aussi belle que son mère.
C
Denise est aussi beau que sa mère.
D
Denise est aussi belle que sa mère.

Slide 25 - Quizvraag

Maak de vergelijking:
Anna est (+groot) Michel

Slide 26 - Open vraag

Maak de vergelijking:
Anna est (-groot) Michel

Slide 27 - Open vraag

Maak de vergelijking:
Anna et Shamaila sont (+/- groot) Michel

Slide 28 - Open vraag

Vertaal de vergelijkingen in het Frans.
Pierre est (even intelligent als) moi.

Slide 29 - Open vraag

Maak een vergelijking met de volgende woorden:
Jean - travailler - rapide - Anne

Slide 30 - Open vraag

Maak een vergelijking met de volgende woorden:
les filles - être - meilleur - les garçons

Slide 31 - Open vraag

au travail
Exercice 24A-24C à la page 54-55

Slide 32 - Tekstslide

au travail:
Opdracht 1: klik hier
Opdracht 2: zie volgende dia.
Als je klaar bent: zie laatste dia

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Link

au travail:
Kaar? klik hier (met oortjes)

Slide 35 - Tekstslide