3.8: de buurt

• NT2
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 2

3.8 de buurt

Aan het einde van de les ken je de woorden die te maken hebben met je buurt.

Wat gaan we vandaag doen?

Herhalen 3.1 t/m 3.7

Uitleg over 3.8

Check 3.8

Opdrachten maken 3.8

Nakijken 3.8

Exit 3.8

het kopje

Woord voor woord

1. 
2. 
3. 
4. 

Waar zie je de straat?

1. 
2. 
3. 
4. 

Ik ............... thuis.

1. ben
2. bent
3. is
4. zijn

de buurt

• een deel van een stad 
• buurt - buurten
• zin: Ik woon in de buurt van de school.
• zin: In mijn buurt wonen veel kinderen.

De trap

Ik loop op de trap naar beneden.

Met de trap kan ik naar de eerste verdieping.

het park

Er staan bomen in het park. 

We lopen ‘s ochtends door het park naar school.

 

De stad

Delft is een stad.

Zin: Er wonen veel mensen in de stad.

Zin: In de stad heb je hoge flats.

Het dorp

Het dorp is niet zo groot.

Het is heel gezellig in het dorp.

de verdieping

Opa en oma wonen op de 4e verdieping.

Een flat met 12 verdiepingen is heel hoog! 

veel

weinig

laag

hoog

de lift

de winkel

• een gebouw waar je dingen kunt kopen
• de winkel - de winkels
• zin: De verkoper in de winkel is erg aardig.

Welk plaatje is een lift?

1. 
2. 

Het is klein. Er zijn weinig huizen. Er wonen niet veel mensen.

1. de stad
2. het dorp
3. het land
4. nederland

Mijn buurman is.....

1. verdieping
2. aardig
3. buurt
4. trap

Een flat is een ................ gebouw.

1. school
2. laag
3. hoog
4. klein

de stad

1. 
2. 
3. 
4.