2.1 Stoffen thuis en op school

2.1 Stoffen thuis en op school
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NaskMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

2.1 Stoffen thuis en op school

Slide 1 - Tekstslide

We gaan zo de toets even inkijken.

Waar gaan we het de aankomende lessen 
over hebben?

In de toetsweek maken jullie de toets
op papier!
Wat ga je leren deze periode?

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen:
2.1.1 Je kunt beschrijven wat een stof is.

2.1.2 Je kunt voorbeelden noemen van stoffen.

2.1.3 Je kunt beschrijven wat voorwerpen en materialen zijn.

2.1.4 Je kunt voorbeelden noemen van materialen.

2.1.5 Je kunt uitleggen waarom metalen veel gebruikt worden.

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet jij al over
stoffen?
Dit is een woordweb.

Slide 4 - Woordweb

Type hier een titel
Introductie:
Misschien kom je op de fiets naar school. Je fiets is gemaakt van metaal. Misschien kom je met de bus. Dan gebruik je een chipkaart van plastic. 
Metaal en plastic zijn stoffen.

Wie kan er nog een voorbeeld noemen?
Introductie maken van hoofdstuk 2.

Slide 5 - Tekstslide

Stoffen 

Abdel is chauffeur op een vrachtwagen. Hij vervoert allerlei stoffen. Vandaag vervoert hij benzine . De vrachtwagen waarin Abdel rijdt, is ook gemaakt van verschillende stoffen. De tank is van staal. De banden zijn van rubber. Soms vervoert Abdel gevaarlijke stoffen. Hij moet die stoffen veilig kunnen vervoeren en afleveren. Daarom moet hij veel van stoffen weten.



Slide 6 - Tekstslide

Nagelstyliste

Kelly is nagelstyliste. Kelly werkt met verschillende stoffen. Voor sommige klanten gebruikt ze nagels van kunststof. Kelly plakt de nagels vast met een speciale lijm. Daarna kleurt ze die nagels met nagellak. Om nagellak te verwijderen gebruikt Kelly aceton. Aceton is een vloeistof waarmee je de harde nagellak kunt wegpoetsen. Kelly moet veel weten over al deze stoffen.

Slide 7 - Tekstslide

Stoffen zijn overal


Abdel en Kelly werken met verschillende stoffen: benzine, staal, rubber, kunststof, lijm en aceton. Stoffen zijn overal. Alles om je heen is gemaakt van stoffen. Een stof is waarvan iets is gemaakt.

Slide 8 - Tekstslide

Quiz
Wat is een stof?
A
Waar iets van is gemaakt.
B
Alles is een stof.

Slide 9 - Quizvraag

Voorwerpen en materialen
Op je tafel liggen verschillende voorwerpen. Je boek en een pen. Misschien ook nog een potlood of een liniaal. Een voorwerp is een ding dat je kunt gebruiken. Voorwerpen zijn gemaakt van materialen:
• Je boek is gemaakt van papier.
• Een pen is gemaakt van kunststof.
• Een potlood is gemaakt van hout.
• Een fles is gemaakt van glas.
• Een muur is gemaakt van baksteen.

Slide 10 - Tekstslide

Quiz
Voorwerpen zijn gemaakt van materialen?
A
Niet waar
B
Waar

Slide 11 - Quizvraag

Sander is bouwvakker. Hij werkt op de bouwplaats. Daar bouwen ze een flat. Sander werkt met verschillende materialen. In de afbeelding zie je verschillende materialen op de bouwplaats.

Slide 12 - Tekstslide

Papier, kunststof, hout, glas en baksteen zijn materialen. Een materiaal is een stof waarvan je een voorwerp kunt maken. Water en benzine zijn geen materialen, want je kunt er geen voorwerp van maken.


Slide 13 - Tekstslide

Quiz
Papier, kunststof, hout, glas en baksteen zijn materialen. 
A
Niet waar
B
Waar

Slide 14 - Quizvraag

Metalen
De brug in de afbeelding  is gemaakt van staal. Staal is een hard en sterk materiaal. Dat moet ook wel, omdat er de hele dag vrachtwagens over de brug rijden.

 tin. Metalen worden veel gebruikt, omdat ze stevig zijn. Je kunt ze goed bewerken, bijvoorbeeld buigen, zagen en boren.

Slide 15 - Tekstslide

Het frame van een mountainbike is van aluminium. Aluminium is een licht materiaal. Dat is fijn, omdat je met deze fiets wilt springen en klimmen. Je kunt hem gemakkelijk tillen.

Staal en aluminium zijn metalen. Er zijn veel verschillende metalen. Veelgebruikte metalen zijn: ijzer, koper, goud, zilver, aluminium, lood, zink en en tin. Metalen worden veel gebruikt, omdat ze stevig zijn. Je kunt ze goed bewerken, bijvoorbeeld buigen, zagen en boren.

Slide 16 - Tekstslide

Quiz
IJzer, koper, goud, zilver, aluminium, lood, zink en en tin zijn metalen?
A
Niet waar
B
Waar

Slide 17 - Quizvraag

Onthoud
Een stof is waarvan iets is gemaakt.

Een materiaal is een stof waarvan je een voorwerp kunt maken.
Een voorwerp is een ding dat je kunt gebruiken.
Voorbeelden van materialen zijn: glas, steen, papier, hout en kunststof.
Metalen worden veel gebruikt, omdat ze stevig zijn. Je kunt ze goed buigen, zagen en boren.


Slide 18 - Tekstslide


Noem twee stoffen:
Dit is een open vraag.

Slide 19 - Open vraag


Een voorwerp is gemaakt van een materiaal?
Dit is een quizvraag.
Vergeet niet om een goed antwoord aan te vinken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag


Schrijf drie dingen op die je deze les hebt geleerd.
Dit is een open vraag.

Slide 21 - Open vraag


Stel een vraag over iets wat je 
nog niet zo goed hebt begrepen.
Dit is een open vraag.

Slide 22 - Open vraag

Aan het werk! NOVA
Wat? Introductie +
2.1 Een nieuw vak - opdrachten 1 t/m 12

Waar? In Magister naar leermiddelen Nova Nask. 
Hoe? Als het bord op rood staat werk je alleen en in stilte.
Als het bord op groen staat mag je fluisterend overleggen met je buurman. 
Heb je vragen? Steek je hand op en ik kom bij je. 
Klaar? Kijk het dan na!

timer
3:00

Slide 23 - Tekstslide