natuur en scheikunde (H2 par 1)

Hoofdstuk 2




Stoffen en materialen
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2




Stoffen en materialen

Slide 1 - Tekstslide

paragraaf 1
stoffen thuis en op school
Boek 77 - 80

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Inleiding
  • Uitleg paragraaf 2.1
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting/Vragen 2.(1Quiz)

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. Je kunt uitleggen wat stoffen zijn en voorbeelden geven van stoffen.
  2. Je kunt uitleggen wat materialen zijn en voorbeelden geven van materialen.
  3. Je kunt uitleggen waarom metalen veel gebruikt worden.
  4. Je kunt materialen indelen in twee groepen (metalen en niet-metalen) en voorbeelden geven bij deze groepen.

Slide 4 - Tekstslide

Introductie
Misschien kom je op de fiets naar school. Je fiets is gemaakt van metaal. Misschien kom je met de bus. Dan gebruik je een chip-kaart van plastic. Metaal en plastic zijn stoffen.

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn stoffen in de scheikunde

Slide 6 - Tekstslide

Bij elk beroep krijg je te maken met stoffen
Een vrachtwagen chauffeur met ?
Een nagel-styliste met ?

Slide 7 - Tekstslide

Een materiaal is een stof waarvan je een voorwerp kunt maken
Een voorwerp is een ding dat je kunt gebruiken
voorwerpen zijn gemaakt van. Een voorwerp is een ding dat je kunt gebruiken

Slide 8 - Tekstslide

Waarom is benzine of water geen materiaal?

Slide 9 - Tekstslide

Dit zijn allemaal metalen! Sier vuurwerk ook!

Slide 10 - Tekstslide

niet-metalen

Slide 11 - Tekstslide

Opdrachten maken
  • Wat: lees paragraaf H 2.1 en maak opgaven 23 t/m 29 .
  • Hoe: helemaal stil!
  • Hulp: Docent.
  • Tijd: 20 minuten lang
timer
20:00

Slide 12 - Tekstslide

Om voorwerpen te maken, zijn stoffen gebruikt. Wat is een stof?

Slide 13 - Open vraag

Waarom moet de chauffeur van een vrachtwagen veel van stoffen wetten? Als hij gevaarlijke stoffen vervoert, dan moet hij dat
A
snel
B
veilig doen

Slide 14 - Quizvraag

Welke twee stoffen gebruikt de nagel-styliste tijdens een behandeling.
A
benzine en water
B
water en ammonia
C
ammonia en nagellak
D
nagellak en aceton.

Slide 15 - Quizvraag

Benzine aceton lijm verf en water zijn stoffen.

A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Staal, kunststof en rubber zijn materialen.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Je kunt materialen indelen in:
-Materialen
-niet materialen
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Een brug is gemaakt van staal.
A
Staal is wel een metaal
B
Staal is niet een metaal

Slide 19 - Quizvraag

Het frame van de mountainbike is van aluminium.
A
Aluminium is wel een licht materiaal
B
Aluminium is niet een licht materiaal

Slide 20 - Quizvraag

Huiswerk voor de volgende les:
Leren Hoofdstuk 2.1 
blz. 70 tot blz. 80

Slide 21 - Tekstslide

Onthouden!

  • Een stof is waarvan iets gemaakt is.
  • Een materiaal is een stof waarvan je een voorwerp kunt maken.
  • Materialen kun je indelen in metalen en niet-metalen.
  • Staal is een hard en sterk metaal.
  • Aluminium is een licht metaal.
  • Voorbeelden van niet-metalen zijn: glas, steen, papier, hout en kunststof.

Slide 22 - Tekstslide

Goed gedaan!

Slide 23 - Tekstslide