Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
H4 Chapitre 1 Aller, avoir, être, les comparaisons
Les verbes réguliers - er, - ir, et -re et les verbes irréguliers: avoir, être, aller et les comparaisons
1 / 52
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
In deze les zitten
52 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Les verbes réguliers - er, - ir, et -re et les verbes irréguliers: avoir, être, aller et les comparaisons
Slide 1 - Tekstslide
Le présent is de .....
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooid tegenwoordige tijd
D
toekomende tijd
Slide 2 - Quizvraag
Le présent
Hoe maak je de présent van een werkwoord op -er?
A
stam van het ww + e, es, e, ons, ez, ent
B
hele ww + ais,ais,ait,ions,iez,aient
C
hele ww+ ai,as,a,ons,ez,ont
D
avoir/être + volt.dw
Slide 3 - Quizvraag
Le présent
Hoe maak je de présent van een werkwoord op -ir?
A
stam van het ww + is, is, it, issons, issez, issent
B
hele ww + ais,ais,ait,ions,iez,aient
C
hele ww+ ai,as,a,ons,ez,ont
D
avoir/être + volt.dw
Slide 4 - Quizvraag
Le présent
Hoe maak je de présent van een werkwoord op -re?
A
avoir/être + volt.dw
B
hele ww + ais,ais,ait,ions,iez,aient
C
hele ww+ ai,as,a,ons,ez,ont
D
stam van het ww + s, s, x, ons, ez,ent
Slide 5 - Quizvraag
Tu .... (grandir)
A
tu grandis
B
tu grandir
C
tu grandit
Slide 6 - Quizvraag
Nous ... (écouter)
A
nous écoutions
B
nous écoutons
C
nous écoutez
Slide 7 - Quizvraag
Ils ... (perdre)
A
Ils perdont
B
Ils perd
C
Ils perdent
Slide 8 - Quizvraag
Les verbes irréguliers
Avoir, être et aller
Slide 9 - Tekstslide
Avoir = hebben
J'ai = ik heb
Tu as
Il, elle, on a
Nous avons
Vous avez
Ils , elles ont
Slide 10 - Tekstslide
Être = zijn
Je suis = ik ben
Tu es
Il, elle, on est
Nous sommes
Vous êtes
Ils , elles sont
Slide 11 - Tekstslide
Aller = gaan
Je vais = ik ga
Tu vas
Il, elle, on va
Nous allons
Vous allez
Ils , elles vont
Slide 12 - Tekstslide
Présent van avoir
J'___________
A
ai
B
as
C
a
D
avons
Slide 13 - Quizvraag
Présent van être
je__________
A
es
B
ai été
C
suis
D
étais
Slide 14 - Quizvraag
Présent van aller
Je ________
A
vas
B
vais
C
irai
D
allais
Slide 15 - Quizvraag
Présent van avoir
Nous _______
A
avons
B
sommes
C
allons
D
as
Slide 16 - Quizvraag
De passé composé is .....
A
De tegenwoordige tijd (ik dans)
B
De verleden tijd (ik danste)
C
De voltooid tegenwoordige tijd (ik heb gedanst)
D
De voltooid verleden tijd (ik had gedanst)
Slide 17 - Quizvraag
Hoe maak je een passé composé?
A
avoir/être + ww op é,u,i
B
aller/être + ww op é,u,i
C
faire/aller + ww op é,u,i
Slide 18 - Quizvraag
Passé composé van avoir
J'___________
A
ai eu
B
as eu
C
a eu
D
avons eu
Slide 19 - Quizvraag
Passé composé van être
Je/j'__________
A
suis été
B
ai été
C
suis
D
étais
Slide 20 - Quizvraag
Passé composé van aller
Je ________
A
irai
B
vais
C
suis allé(e)
D
allais
Slide 21 - Quizvraag
Passé composé van aller
Elle ________
A
est allé
B
allait
C
ira
D
est allée
Slide 22 - Quizvraag
Passé composé van être
Elles__________
A
sont allées
B
ont été
C
sont étés
Slide 23 - Quizvraag
Mets les phrases au passé composé.
Inès raconte une histoire très bizarre.
Slide 24 - Open vraag
Mets les phrases au passé composé.
Fleur arrive en retard au concert.
Slide 25 - Open vraag
Mets les phrases au passé composé.
Julie finit par se fâcher contre Inès.
Slide 26 - Open vraag
De imparfait is .....
A
De tegenwoordige tijd (ik dans)
B
De verleden tijd (ik danste)
C
De voltooid tegenwoordige tijd (ik heb gedanst)
D
De voltooid verleden tijd (ik had gedanst)
Slide 27 - Quizvraag
Hoe maak je een imparfait?
A
nous-vorm- ons + ais, ais, ait, ions, iez, aient
B
hele ww + ais, ais, ait, ions, iez, aient
C
hele ww + ai, as, a, ons, ez, ont
Slide 28 - Quizvraag
Imparfait van avoir
Il ___________
A
ai
B
as
C
a
D
avait
Slide 29 - Quizvraag
Imparfait van être
vous __________
A
êtes
B
étiez
C
aviez
D
étions
Slide 30 - Quizvraag
Imparfait van aller
Elle ________
A
allais
B
était
C
avait
D
allait
Slide 31 - Quizvraag
Imparfait van avoir
Vous ___________
A
avez eu
B
avez
C
alliez
D
aviez
Slide 32 - Quizvraag
Le futur simple is .....
A
De tegenwoordige tijd
B
De verleden tijd
C
De onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
D
De voltooid verleden tijd
Slide 33 - Quizvraag
Hoe maak je le futur?
A
hele ww + ai, as, a, ons, ez, ont
B
hele ww + ais, ais, ait, ions, iez, aient
C
nous-vorm - ons + ai, as, a, ons, ez, ont
Slide 34 - Quizvraag
Le futur van avoir
Je/j' __________
A
ai
B
aurai
C
avais
D
aurais
Slide 35 - Quizvraag
Le futur van être
Je/j' __________
A
serai
B
serais
C
suis
D
étais
Slide 36 - Quizvraag
Le futur van aller
Je/j' __________
A
allais
B
irais
C
irai
Slide 37 - Quizvraag
Ensuite
Réviser les verbes:
verbuga.eu
Slide 38 - Tekstslide
Les comparaisons
Slide 39 - Tekstslide
Om dingen/mensen met elkaar te vergelijken
gebruik je de trappen van vergelijking
Nummer 1 is groot, nummer 2 is groter, nummer 3 is het grootst
Slide 40 - Tekstslide
Slide 41 - Tekstslide
Slide 42 - Tekstslide
Le superlatif = de overtreffende trap
je gebruikt le/la/les plus + bijvoeglijk naamwoord
= het grootst > le plus grand
=de rustigste leerling > l'élève le plus calme
Slide 43 - Tekstslide
Let op!
De bijvoeglijke naamwoorden die voor het zelfstandig naamwoord staan, staan bij de trappen van vergelijking
ook
voor het zelfstandig naamwoord
* het grootste meisje: la plus grande fille
Slide 44 - Tekstslide
Welke waren dat ook alweer?
beau, bon, joli,
haut, long, petit,
jeune, mauvais, grand,
nouveau, vieux, méchant,
autre, dernier, en
de rangtelwoorden (premier, deuxième, troisième etc.)
Slide 45 - Tekstslide
Natuurlijk zijn er een paar uitzonderingen..... bijv.:
bon (ne) (s) (nes) meilleur (e) (s) (es) le, la, les meilleur (e) (s) (es)
goed beter de/het best(e)
Bijwoord (onveranderlijk):
bien mieux le mieux
Slide 46 - Tekstslide
Le quiz!!!!
bij sommige vragen zie je + vergrotende trap met plus
++ overtreffende trap met plus
- vergrotende trap met moins
-- overtreffende trap met le moins
= even......als
Slide 47 - Tekstslide
Obélix est (intelligent -) qu'Astérix.
Slide 48 - Open vraag
Obélix est (gentil =) qu'Astérix.
Slide 49 - Open vraag
Paul est (grand +) que Marc.
Slide 50 - Open vraag
Marianne est la fille (++ gentil) de sa classe.
Slide 51 - Open vraag
Paul est le garçon (intelligent --) de la classe.
Slide 52 - Open vraag
Meer lessen zoals deze
H4 Chapitre Aller, avoir, être
2 uur geleden
- Les met
51 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Les verbes dans articles et comptes rendus
September 2024
- Les met
26 slides
Frans
Beroepsopleiding
Herhalen avoir, être, faire, aller in alle tijden
Februari 2024
- Les met
37 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
4A werkwoorden en tijden (korte versie)
September 2023
- Les met
29 slides
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 4
Herhalen avoir, être, faire, aller in alle tijden
Maart 2024
- Les met
38 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
H4 Chapitre 1 Aller, avoir, être (12-09-2024)
September 2024
- Les met
34 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
klas4: werkwoorden en tijden
September 2023
- Les met
45 slides
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 4
V4 Chapitre 1 être, avoir
September 2023
- Les met
32 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3