Sterke werkwoorden (in de vt)

Deze week: spelling H3
Volgende week: spelling H4
Wanneer?
Wat?
Vandaag
Sterke werkwoorden in de verleden tijd
Morgen
Zelfstandige naamwoorden (in meervoud)
9/6
Zwakke werkwoorden in de verleden tijd
10/6
Bijvoeglijk naamwoord en 'Als - dan'
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Deze week: spelling H3
Volgende week: spelling H4
Wanneer?
Wat?
Vandaag
Sterke werkwoorden in de verleden tijd
Morgen
Zelfstandige naamwoorden (in meervoud)
9/6
Zwakke werkwoorden in de verleden tijd
10/6
Bijvoeglijk naamwoord en 'Als - dan'

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag leer je sterke werkwoorden in de verleden tijd zetten

  • voorkennis ophalen + nieuw stukje theorie
  • Opdracht 2 klassikaal
  • Opdracht 3 in tweetallen
  • Opdracht 4 zelfstandig

  • Kahoot!

Slide 2 - Tekstslide

Sterke werkwoorden in de verleden tijd
werkwoord = ...
verleden tijd = ...

Slide 3 - Tekstslide

Sterke werkwoorden in de verleden tijd
werkwoord = woord dat een handeling of toestand aanduidt
verleden tijd = ...

Slide 4 - Tekstslide

Sterke werkwoorden in de verleden tijd
werkwoord = woord dat een handeling of toestand aanduidt
verleden tijd = tijd die voorbij is

Slide 5 - Tekstslide

Sterke werkwoorden in de verleden tijd
werkwoord = woord dat een handeling of toestand aanduidt
verleden tijd = tijd die voorbij is

Iedereen geniet van het prachtige weer.

Slide 6 - Tekstslide

Sterke werkwoorden in de verleden tijd
werkwoord = woord dat een handeling of toestand aanduidt
verleden tijd = tijd die voorbij is

Iedereen geniet (=pv) van het prachtige weer.

Slide 7 - Tekstslide

Sterke werkwoorden in de verleden tijd
werkwoord = woord dat een handeling of toestand aanduidt
verleden tijd = tijd die voorbij is

Iedereen geniet (=pv) van het prachtige weer.
Iedereen genoot (=pv) van het prachtige weer.

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 2d
Hele ww
tt
vt
vt meervoud
zitten
ik zit
ik zat
wij zaten
smelten
ik smelt
ik smolt
wij smolten
drijven
ik drijf
ik dreef
wij dreven
gaan
(1)
(2)
(3)
sluipen
(4)
(5)
(6)
kiezen
(7)
(8)
(9)

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 2d
Hele ww
tt
vt
vt meervoud
zitten
ik zit
ik zat
wij zaten
smelten
ik smelt
ik smolt
wij smolten
drijven
ik drijf
ik dreef
wij dreven
gaan
ik ga
ik ging
wij gingen
sluipen
(4)
(5)
(6)
kiezen
(7)
(8)
(9)

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 2d
Hele ww
tt
vt
vt meervoud
zitten
ik zit
ik zat
wij zaten
smelten
ik smelt
ik smolt
wij smolten
drijven
ik drijf
ik dreef
wij dreven
gaan
ik ga
ik ging
wij gingen
sluipen
ik sluip
ik sloop
wij slopen
kiezen
(7)
(8)
(9)

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 2d
Hele ww
tt
vt
vt meervoud
zitten
ik zit
ik zat
wij zaten
smelten
ik smelt
ik smolt
wij smolten
drijven
ik drijf
ik dreef
wij dreven
gaan
ik ga
ik ging
wij gingen
sluipen
ik sluip
ik sloop
wij slopen
kiezen
ik kies
ik koos
wij kozen

Slide 12 - Tekstslide

In tweetallen...
Wat?             Opdracht 3 maken (blz. 114)
Hoe?             Samen, iedereen schrijft de antwoorden
                        op in zijn/haar schrift
Hulp?            1. boek (blz. 114)     2. buurman/-vrouw     3. juf
Klaar?           Klasgenoten helpen 
timer
5:00

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 3 - antwoorden
1. 
2. 
3. 
4. 
5. 
6. 

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 3 - antwoorden
  1. leest - tegenwoordig

  2.  
  3.  
  4.  
  5.  

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 3 - antwoorden
  1. leest - tegenwoordig
  2. kocht - vorige week
  3.  
  4.  
  5.  
  6.  

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 3 - antwoorden
  1. leest - tegenwoordig
  2. kocht - vorige week
  3.  was - gisteren
  4.  
  5.  
  6.  

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 3 - antwoorden
  1. leest - tegenwoordig
  2. kocht - vorige week
  3.  was - gisteren
  4.  zag - laatst
  5.  
  6.  

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 3 - antwoorden
  1. leest - tegenwoordig
  2. kocht - vorige week
  3.  was - gisteren
  4.  zag - laatst
  5.  zwommen - vroeger
  6.  

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 3 - antwoorden
  1. leest - tegenwoordig
  2. kocht - vorige week
  3.  was - gisteren
  4.  zag - laatst
  5.  zwommen - vroeger
  6.  draag - nog steeds

Slide 20 - Tekstslide

Zelfstandig...
Wat?           Opdracht 4 maken (blz. 115)
Hoe?           Alleen, in stilte, antwoorden opschrijven 
                      in je schrift (ja, je schrijft de héle zin op)
Hulp?          boek (blz. 114)
Klaar?         Vinger opsteken, dan krijg je een antwoordblad van
                      mij en kun je gaan nakijken. Ook daarmee klaar?
                      Vinger opsteken... Verdiepende opdracht!
timer
8:00

Slide 21 - Tekstslide