A4: pvnw bvnw avnw vvvn

Grammatica
voornaamwoorden
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica
voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

herhaling

Slide 2 - Tekstslide

zww
zelfstandig
werkwoord
hww
hulp-
werkwoord
kww
koppe-
werkwoord
zijn worden blijven
Dit werkwoord komt alleen in het naamwoordlijk gezegde  voor
Dit werkwoord zet de zin in een bepaade tijd
Het belangrijkste werkwoord van de zin
meestal het laatste werkwoord in de zin of vorm
Je kunt dit werkwoord niet in de zin weglaten

Slide 3 - Sleepvraag

Vanaf 2 juni zal groep 10 weer naar school gaan. Wat voor werkwoord is 'gaan' (hww, zww, kww)?

Slide 4 - Open vraag

Groep 10 is de leukste groep van de school. Wat voor werkwoord is 'is' (hww, zww, kww)?

Slide 5 - Open vraag

voornaamwoord

  • een woord dat verwijst naar een persoon, dier of ding
  • vervangt een (zelfstandig) naamwoord
  • acht verschillende soorten

Slide 6 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord

  • vervangt een zelfstandig naamwoord
  • is in de zin het onderwerp, het lijdend voorwerp of het meewerkend voorwerp
  • voorbeelden: wij, ik, haar, hun, 't

Slide 7 - Tekstslide

bezittelijk voornaamwoord

  • geeft een bezit aan
  • staat meestal voor het zelfstandig naamwoord
  • voorbeelden: uw, mijn, z'n

Slide 8 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk 
voornaamwoord

wederkerend 
voornaamwoord
mezelf
jezelf 
zichzelf
mijn 
jouw
onze
verwijst naar het onderwerp
geeft bezit aan of bij wie iets hoort 
vervangt vaak een zelfstandig naamwoord
ik
hij
u
ons
Is in de zin het onderwerp, het lijdend voorwerp of het meewerkend voorwerp

Slide 9 - Sleepvraag

Slide 10 - Tekstslide

Wat gaat er mis bij 'Fijn dat ik jou juf mocht zijn'?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

'Me broertje verveelt zich tijdens de coronacrisis'. 'Me' moet zijn ....

Slide 13 - Open vraag

Bedenk een zin met een persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord.

Slide 14 - Open vraag

aanwijzend voornaamwoord

  • wijst naar personen en zaken
  • voorbeelden: die, deze, dit, dat
  • staat vóór het zelfstandig naamwoord
  • voorbeeld: Pieter vindt deze schoenen mooi.

Slide 15 - Tekstslide


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.
"Ik wil niet weggaan in m'n eentje,
maar deze avond is geen feestje."

Slide 16 - Open vraag

Welke bezittelijke voornaamwoorden gebruik je bij de-woorden?

Slide 17 - Open vraag

vragend voornaamwoord

  • vervangt een persoon of ding
  • voorbeelden: wie, wat, welke, wat voor (een)
  • voorbeeld: Wat voor telefoon heb jij? 

Slide 18 - Tekstslide

Noem twee vragende voornaamwoorden.

Slide 19 - Woordweb

Bedenk een zin met een aanwijzend en vragend voornaamwoord.

Slide 20 - Open vraag


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wanneer kun je het beste beginnen met leren? 

Slide 21 - Open vraag

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Van
wie
is 
die
mooie
sjaal? 

Slide 22 - Sleepvraag

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Wat
heb
je
met
deze
boeken 
gedaan?

Slide 23 - Sleepvraag

Waar heb je nog vragen over?

Slide 24 - Open vraag