KL1P2 VNW - uitleg in de les

Grammatica
voornaamwoorden
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica
voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

voornaamwoord

  • een woord dat verwijst naar een persoon, dier of ding
  • vervangt een (zelfstandig) naamwoord
  • acht verschillende soorten

Slide 2 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord

  • duiden personen, dieren of dingen aan
  • kunnen alleen zelfstandig gebruikt worden
  • is in de zin het onderwerp, het lijdend voorwerp of het meewerkend voorwerp
  • voorbeelden: wij, ik, haar, hun, 't

Slide 3 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
Let op: 
In de zinnen Het regent, het sneeuwt enz. is het een onbepaald vnw.
In zinnen als Dat is ons huis, jullie tuin, hun kamer enz. zijn de schuingedrukte woorden bezittelijk vnw (want: pers vwn kunnen alleen zelfstandig gebruikt worden!).

Slide 4 - Tekstslide

bezittelijk voornaamwoord

  • geeft een bezit aan
  • kunnen zelfstandig en bijvoeglijk gebruikt worden
  • staat meestal voor het zelfstandig naamwoord
  • voorbeelden: uw, mijn, z'n

Slide 5 - Tekstslide

wederkerend voornaamwoord

  • verwijst naar het onderwerp in de zin
  • het onderwerp 'keert weer' (komt terug)
  • voorbeelden: me, je, ons, zich
  • voorbeeld: Ik schaamde me.

Slide 6 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk 
voornaamwoord

wederkerend 
voornaamwoord
mezelf
jezelf 
zichzelf

mijn 
jouw
onze

verwijst naar het onderwerp

geeft bezit aan of bij wie iets hoort 

vervangt vaak een zelfstandig naamwoord
ik
hij
u
ons
Is
 in de zin het onderwerp, het lijdend voorwerp of het meewerkend voorwerp

Slide 7 - Sleepvraag

Slide 8 - Tekstslide

Wat gaat er mis bij 'Fijn dat ik jou juf mocht zijn'?

Slide 9 - Open vraag

Wij verheugen ... (wederkerend voornaamwoord) alweer op de zomervakantie.

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

'Me broertje verveelt zich tijdens de coronacrisis'. 'Me' moet zijn ....

Slide 12 - Open vraag

Bedenk een zin met een persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord.

Slide 13 - Open vraag

aanwijzend voornaamwoord

  • wijst naar personen en zaken
  • voorbeelden: die, deze, zulke
  • voorbeeld: Pieter heeft dezelfde schoenen als ik.

Slide 14 - Tekstslide

betrekkelijk voornaamwoord

  • verwijst naar personen en zaken die al eerder in de zin genoemd zijn
  • Antecedent: datgene waarnaar verwezen wordt
  • voorbeelden: die, dat, wie, wat
  • voorbeeld: Heb jij het boek dat daar ligt ook gelezen?

Slide 15 - Tekstslide

aanwijzend voornaamwoord
betrekkelijk 
voornaamwoord


die 
wat 
hetgeen

wijst personen of dingen aan

deze 
die 
dat 

verwijst naar een woord dat eraan voorafgaat 
(= antecedent)

Slide 16 - Sleepvraag


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.
"Ik wil niet weggaan in m'n eentje,
maar deze avond is geen feestje."

Slide 17 - Open vraag

Vul het juiste betrekkelijk voornaamwoord in:
Daar is het meisje van ... ik een e-mail kreeg.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de volgende zin? Het verlegen meisje dat ik zag.

Slide 19 - Open vraag

Welke betrekkelijke voornaamwoorden gebruik je bij de-woorden?

Slide 20 - Open vraag

vragend voornaamwoord

  • vervangt een persoon of ding
  • voorbeelden: wie, wat, welke, wat voor (een)
  • voorbeeld: Wat voor telefoon heb jij? 

Slide 21 - Tekstslide

onbepaald voornaamwoord

  • verwijst niet naar een specifieke persoon of ding
  • algemene verwijzing
  • voorbeelden: alles, niets, iemand, niemand

Slide 22 - Tekstslide

wederkerig voornaamwoord

  • ook wel 'wederzijds' voornaamwoord
  • geeft aan dat twee personen een wederzijdse handelilng uitvoeren
  • voorbeelden: elkaar, elkander, mekaar

Slide 23 - Tekstslide

vragend voornaamwoord
onbepaald 
voornaamwoord

wederkerig
voornaamwoord
elkaar
mekaar
elkander
iemand 
sommige
iets

geeft aan dat twee personen een wederzijdse handeling verrichten

verwijst niet naar een specifiek persoon of ding

vervangt een persoon of ding
wie
wat 
welke

Slide 24 - Sleepvraag

Noem twee vragende voornaamwoorden.

Slide 25 - Woordweb

Bedenk een zin met een aanwijzend en vragend voornaamwoord.

Slide 26 - Open vraag


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wanneer kun je het beste beginnen met leren? 

Slide 27 - Open vraag

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Van
wie
is 
die
mooie
sjaal? 

Slide 28 - Sleepvraag

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Wat
heb
je
met
deze
boeken 
gedaan?

Slide 29 - Sleepvraag

pers.vnw.
bez.vnw.
aanw.vnw.
vr.vnw.
betr.vnw.
je, haar, hij, zij
ik, me, ons
onze, uw, jouw

haar, zijn, mijn

wie, wat, welke
wat voor een
dat, die, zo'n, zulke
wat, dat, die, dit

Slide 30 - Sleepvraag

Waar heb je nog vragen over?

Slide 31 - Open vraag