In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Signaalwoorden..
A
Verwijzen naar iets in de tekst.
B
Geven aan dat iets van iemand is.
C
Geven een eigenschap aan.
D
Geven een verband aan in de tekst.
Slide 1 - Quizvraag
Bij welk tekstverband hoort dit signaalwoord? ZODRA
A
Opsommend
B
Chronologisch
C
Tegenstellend
D
Concluderend
Slide 2 - Quizvraag
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een opsommend tekstverband?
A
Zoals
B
Ten slotte
C
Tegenover
D
Denk aan
Slide 3 - Quizvraag
Welk tekstverband zie je in deze zin? "Ik ga naar bed, dus jij kunt televisie kijken."
A
Tegenstellend
B
Concluderend
C
Opsommend
D
Chronologisch
Slide 4 - Quizvraag
Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor chronologisch?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan
Slide 5 - Quizvraag
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een tegenstellend tekstverband?
A
Zoals
B
Ten slotte
C
Hoewel
D
Denk aan
Slide 6 - Quizvraag
Zoek tekstverband:
Vroeger hield hij van pasta, tegenwoordig houdt hij meer van pizza.n.
A
Opsommend
B
Tegenstellend
C
Chronologisch
D
Concluderend
Slide 7 - Quizvraag
Een tegenstellend verband geeft een tijdsvolgorde aan
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quizvraag
'Vervolgens' is een signaalwoord, horend bij een chronologisch tekstverband.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quizvraag
Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord 'daarna'?
A
Opsommend
B
Tegenstellend
C
Chronologisch
D
Concluderend
Slide 10 - Quizvraag
opsommend
chronologisch
tegenstellend
concluderend
hieruit volgt
terwijl
ten eerste
nadat
echter
bovendien
daarentegen
dan ook
Slide 11 - Sleepvraag
Welk signaalwoord past er bij het tekstverband "concluderend"?
A
Omdat
B
Daardoor
C
Dus
D
Ook
Slide 12 - Quizvraag
Het signaalwoord 'daarnaast' kan zowel een opsommend als chronologisch tekstverband zijn
A
Waar
B
Niet waar
Slide 13 - Quizvraag
Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband "opsommend"?
A
Ook
B
Alles bij elkaar
C
Al met al
D
Zoals
Slide 14 - Quizvraag
Wat is het signaalwoord voor het tegenstellend tekstverband in deze zin? "Sophie shopt het liefst elke dag, maar ze heeft er geen geld voor."
A
Sophie
B
ze
C
geen
D
maar
Slide 15 - Quizvraag
Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband "concluderend"?
A
Ook
B
Hieruit volgt
C
Eerst
D
De slotsom is
Slide 16 - Quizvraag
Welk tekstverband vind je in deze zin? "Youri ging naar school, maar was eigenlijk verkouden."
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Oorzaak-gevolg
D
Conclusie
Slide 17 - Quizvraag
Wat is het signaalwoord voor het tegenstellend tekstverband in deze zin? 'Een zonsverduistering is mogelijk. Het is echter heel zeldzaam.'
A
mogelijk
B
is
C
echter
D
zeldzaam
Slide 18 - Quizvraag
Wat is het signaalwoord voor het opsommend tekstverband in deze zin? 'Amsterdam is ook een mooie stad!'
A
is
B
ook
C
en
D
stad
Slide 19 - Quizvraag
Uit hoeveel delen bestaat deze opsomming? 'Ons hart gaat in deze fase sneller kloppen, we ademen oppervlakkiger en de spieren van onze ledematen zijn tijdelijk verlamd.'
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 20 - Quizvraag
Welk tekstverband geeft dit signaalwoord aan? TOCH
A
Tegenstellend
B
Opsommend
Slide 21 - Quizvraag
Welk tekstverband geeft dit signaalwoord aan? BOVENDIEN
A
Tegenstellend
B
Opsommend
Slide 22 - Quizvraag
Welk tekstverband geeft dit signaalwoord aan? DAARNAAST
A
Tegenstellend
B
Opsommend
Slide 23 - Quizvraag
Welke 2 signaalwoorden horen bij een opsommend tekstverband?
A
Dus, echter
B
En, daarnaast
C
Als, voordat
D
Verder, samengevat
Slide 24 - Quizvraag
Welk tekstverband geeft dit signaalwoord aan? DAARENTEGEN
A
Tegenstellend
B
Opsommend
Slide 25 - Quizvraag
Het coronavirus brak uit in Nederland, dus veel festivals gingen niet door.