In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
In het Nederlands:
Marc loopt op straat. -> Marc loopt niet op straat.
In het Frans:
Marc parle français. -> Marc ne parle pas français.
Marianne mange une glace. -> Marianne ne mange pas une glace.
Je suis hollandais. -> Je ne suis pas hollandais.
J'ai un frère -> Je n'ai pas un frère.
Wat is de regel?
1. Zoek de persoonsvorm (eerste werkwoord in de zin).
2. Zet ne voor de persoonsvorm
3. Zet pas achter de persoonsvorm
Begint de persoonsvorm met een klinker/h -> n'
leren kloktijden + woorden/zinnen F
maken opdr 19, 20, 21, 24