Hulpmiddel: categorieën maken
1. Opsomming: climax, anticlimax, enumeratie
2. Herhaling: repetitio, pleonasme, tautologie
3. Tegenstelling: antithese, paradox
4. Bijzonder taalgebruik: eufemisme, hyperbool
5. Humor: retorische vraag, understatement, ironie, sarcasme en cynisme