poëzie: stijlfiguren

Welkom
Welkom!
De les van vandaag gaat over: 
- Stijlfiguren
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Welkom!
De les van vandaag gaat over: 
- Stijlfiguren

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen: 





- Aan het eind van de les ken je de belangrijkste begrippen rondom stijlfiguren en kun je verschillende stijlfiguren uit gedichten halen. 



Slide 2 - Tekstslide

Stijlfiguren: 

- Middelen om een tekst aantrekkelijk te maken.

Vijftien stuks:
Antithese, climax, anticlimax, eufemisme, repetitio, hyperbool, enumeratie, paradox, pleonasme, retorische vraag, tautologie, understatement, ironie, sarcasme en cynisme

Slide 3 - Tekstslide

Hulpmiddel: categorieën maken
1. Opsomming: climax, anticlimax, enumeratie

2. Herhaling: repetitio, pleonasme, tautologie
3. Tegenstelling: antithese, paradox
4. Bijzonder taalgebruik: eufemisme, hyperbool
5. Humor: retorische vraag, understatement, ironie, sarcasme en cynisme 



Slide 4 - Tekstslide

Categorie 1: opsomming
- Climax 

- Anticlimax 

- Enumeratie 

Slide 5 - Tekstslide

Climax: 
De schrijver werkt toe naar een hoogtepunt. 

- We moeten doorlopen of rennen, nee zelfs sprinten om nog op tijd te komen. 

- Hij werd kwaad, woedend, nee witheet toen hij dat zag. 

Slide 6 - Tekstslide

Anticlimax 
Je begint met het hoogtepunt en zwakt daarna af. 

- Hij woont in een villa of een aardig optrekje, nou ja hij heeft een groot rijtjeshuis gekocht. 

Slide 7 - Tekstslide

Enumeratie: 
Opsomming: bestaande uit minimaal drie delen. 

- Ik haat jou echt met je walgelijke gedrag, je nare stem en je irritante kop. 

Slide 8 - Tekstslide

Welk stijlfiguur?
In het begin brulde hij het uit, maar na vijf minuten huilde hij alleen nog maar om vervolgens na een kwartiertje zo af en toe nog wat na te snikken.
A
Climax
B
Anticlimax
C
Eufemisme
D
Repetitio

Slide 9 - Quizvraag

Welk stijlfiguur
zie je hier?
A
climax
B
herhaling
C
enumeratie
D
anticlimax

Slide 10 - Quizvraag

Welk stijlfiguur?
Hij zei dat hij zichzelf heel succesvol, goed, knap en bescheiden vond.
A
Retorische vraag
B
Repetitio
C
Enumeratie
D
Hyperbool

Slide 11 - Quizvraag

Categorie 2: herhaling
- Repetitio

- Pleonasme 

- Tautologie 

Slide 12 - Tekstslide

Repetitio: 
- Herhaling: het herhalen van een woord of woordgroep. Het woord krijgt extra nadruk hierdoor. 

> Je moet dat toch echt niet niet niet doen. 

> Gisteren was het een goed idee, gisteren wel. 

Slide 13 - Tekstslide

Pleonasme: 
Het hoofdwoord heeft al een bepaalde betekenis en deze herhaal je door een overbodig woord. Stijlfout, maar in poëzie vaak bewust gedaan.


> De ronde cirkel biedt weerstand.

> Het groene gras onderdrukt een zucht. 

Slide 14 - Tekstslide

Tautologie: 
Met twee verschillende woorden hetzelfde zeggen. Je hebt dus synoniemen in de zin.



> Zij liepen rennend en dravend door het bos.

> Maar dat is echter een goed idee.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van een tautologie?
A
Hij gaat zeker en vast verliezen vandaag.
B
Hij heeft geen idee wat hij moet doen.
C
Roos is altijd en eeuwig te laat.
D
Hij heeft die ronde bal een schop gegeven.

Slide 16 - Quizvraag

De zwarte kraaien is een voorbeeld van
A
Repetitio
B
Tautologie
C
Allemaal niet
D
Pleonasme

Slide 17 - Quizvraag

Categorie 3: tegenstelling
- Antithese 

- Paradox 

Slide 18 - Tekstslide

Antithese: 
Tegenstelling: twee woorden of zinnen of (delen van) strofen die een tegengestelde betekenis hebben, worden tegenover elkaar geplaatst.



* Het ijs in mij smelt en wordt water.
* In het licht vind ik het donker.
* Met het fijnste herstel van de grofste vernieling (Erwin Mortier) 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Paradox: 
Schijnbare tegensrijdigheid. Lijkt tegen-overgesteld, maar als je langer nadenkt, is dit niet zo.


* We waren steeds op reis en altijd thuis


* Eenzaam maar niet alleen 

Slide 21 - Tekstslide

Welk stijlfiguur?
A
climax
B
anticlimax
C
antithese
D
paradox

Slide 22 - Quizvraag

In welke zin is er sprake van een paradox?
A
's Lands grootste kruidenier gaat op de kleintjes letten.
B
Weinig alcohol kan te veel zijn.
C
Samen zijn is gezellig.
D
Uit dit kleine nestje kwamen genoeg vogels.

Slide 23 - Quizvraag

Categorie 4. Bijzonder taalgebruik

 
1. eufemisme

2. hyperbool

Slide 24 - Tekstslide

Eufemisme
 
Harde term of directe uitdrukking wordt vervangen door een milderen, minder directe omschrijving. 

Hij is heengegaan
interieurverzorgster 

Slide 25 - Tekstslide

Hyperbool

 
Overdrijving
Je maakt iets groter dan dat het is.

Ik heb eeuwen op je staan wachten.
Ik ben in een seconde terug.

Slide 26 - Tekstslide

Voor die kaartjes hebben we echt dagen in de rij gestaan en nu kun je ze gratis afhalen.
A
eufemisme
B
hyperbool
C
sarcasme
D
tautologie

Slide 27 - Quizvraag

Door de reorganisatie zal onze afdeling behoorlijk moeten afslanken.
A
eufemisme
B
hyperbool
C
sarcasme
D
pleonasme

Slide 28 - Quizvraag

Categorie 5: humor
retorische vraag
understatement
ironie
sarcasme
cynisme 

Slide 29 - Tekstslide

Retorische vraag
Vraag waar geen antwoord op wordt verwacht. Lezer moet ermee eens zijn of erover nadenken. Meer een mededeling.

Hoe moet ik mij geborgen weten?
Je denkt toch niet dat ik gek ben?

Slide 30 - Tekstslide

Understatement
Tegenovergestelde van hyperbool. Je maakt het kleiner en daardoor minder belangrijk.

Ach, het sterven...
aldoende wordt men afgedaan
De schade aan mijn fiets is iets meer dan een paar biertjes.

Slide 31 - Tekstslide

Ironie
mildste vorm van spot
Tegenovergestelde zeggen dan dat je bedoeld

Tijdens de regen: 'Dit is ideaal weer om naar het strand te gaan.'

Slide 32 - Tekstslide

Sarcasme
Iets harder dan ironie.

Docent tegen een leerling: 'Als ji zo je best blijft doen, dan haal jij vast je diploma wel!'

Slide 33 - Tekstslide

Cynisme
Hardste vorm. Houding aannemen van ongeloof in waarden of goede bedoelingen van mensen. Dit wordt geuit met een bittere of wrede spot.

Gescheiden vriend: 'Mijn vrouw krijgt het huis. Mijn vervanger kan er zo in.'

Slide 34 - Tekstslide

In het buitenland is alles goedkoper. Zeg, overheid, zullen we nu stoppen met deze onzin?
A
Cynisme
B
retorische vraag
C
sarcasme
D
understatement

Slide 35 - Quizvraag

Regenpak uit en het begint te regenen. Ze moeten altijd mij hebben!
A
cynisme
B
sarcasme
C
ironie
D
hyperbool

Slide 36 - Quizvraag

Pas drinken als de vijf in de klok is? Gelukkig is er altijd wel ergens op de wereld vijf uur.
A
ironie
B
sarcasme
C
cynisme
D
understatement

Slide 37 - Quizvraag

Vraag 29a.
Elk gerucht of geluid is vervelend als je je moet concentreren voor je presentatie.
A
paradox
B
tautologie
C
pleonasme
D
enumeratie

Slide 38 - Quizvraag

Vraag 29b.
Die nieuwe collega is al twee jaar getrouwd, maar nog steeds vrijgezel.
A
paradox
B
tautologie
C
pleonasme
D
antithese

Slide 39 - Quizvraag

Vraag 29d.
Als je bij me weggaat, mag ik dan met je mee?
A
paradox
B
tautologie
C
pleonasme
D
antithese

Slide 40 - Quizvraag

Vraag 29f.
De stilte die volgde, was oorverdovend.
A
paradox
B
tautologie
C
pleonasme
D
antithese

Slide 41 - Quizvraag

Vraag 29h.
Wie zijn kinderen wil vasthouden, moet ze loslaten.
A
paradox
B
tautologie
C
pleonasme
D
antithese

Slide 42 - Quizvraag

Vraag 29i.
Als u overweegt om in te stappen, denk dan eens na over het SNS WereldGarantiePlan: de zekere weg in de onzekere beleggingswereld.
A
paradox
B
enumeratie
C
pleonasme
D
antithese

Slide 43 - Quizvraag

Hoe goed heb je de stof van deze les begrepen?
A
Ik snap het helemaal
B
Ik snap het goed
C
Ik snap het een beetje
D
Ik snap het niet

Slide 44 - Quizvraag

Wat te doen in de les?
  • Opdracht 1 t/m 26 van reader Poëzie nakijken. De antwoorden staan in Teams.
  • Opdracht 29 stijlfiguren via Socrative
  • Opdracht 27 en 28 in tweetallen maken.
  • Proeftoets maken

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Video