5.3 Beenverbindingen

5.3 Beenverbindingen
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

5.3 Beenverbindingen

Slide 1 - Tekstslide

wat weet jij nog van de vorige les?

Slide 2 - Tekstslide

Wat wordt er beschermd door de borstkas
A
maag en nieren
B
hart en longen
C
hersenen
D
darmen en maag

Slide 3 - Quizvraag

Wat wordt er beschermd door de schedel?
A
longen
B
hart
C
darmen
D
hersenen

Slide 4 - Quizvraag


Welk deel bestaat uit kraakbeen?
A
1
B
2
C
3
D
geen enkel deel

Slide 5 - Quizvraag

Sleep naar de botten die je 
ziet op de röntgenfoto:
Spaakbeen
Opperarmbeen
Ellepijp



middenhands
beentjes



handwortel
beentjes
vingerkootjes

Slide 6 - Sleepvraag

Waar vind je
GEEN kraakbeen in je lichaam?
A
Het oor
B
De neus
C
De onder- en bovenkaak
D
De wervelkolom

Slide 7 - Quizvraag


Hoe heet het groen gekleurde bot?
A
Heiligbeen
B
Staartbeen
C
Heupbeen
D
Dijbeen

Slide 8 - Quizvraag

Leerdoelen

  1.  Je kunt vier beenverbindingen onderscheiden.
  2.  Je kunt delen van een gewricht noemen met hun functies.
  3.  Je kunt de bouw en werking van drie typen gewrichten onderscheiden.

Slide 9 - Tekstslide

Beenverbindingen 
Er zijn vier verschillende verbindingen:
vergroeid - naadverbinding - kraakbeenverbinding - gewricht

Slide 10 - Tekstslide

Vergroeid

Plek in het lichaam:
- Heiligbeen
- Staartbeen

Geen beweging mogelijk.

Slide 11 - Tekstslide

Naadverbinding
Je schedelbeenderen zijn verbonden met een naadverbinding
De naden zijn kronkelig.
Er is geen beweging mogelijk. 


Bij een baby zitten de schedelbeenderen nog niet helemaal aan elkaar gegroeid. 
Er is dan nog een beetje beweging tussen de schedelbeenderen mogelijk. 

Slide 12 - Tekstslide

Kraakbeenverbinding
Wanneer twee botten met kraakbeen verbonden zijn, noemen we dit een kraakbeenverbinding.

De ribben met het borstbeen en de ruggenwervels zijn hier voorbeelden van. 
Er is weinig beweging mogelijk.

Slide 13 - Tekstslide

Gewrichten
Gewrichten zijn plekken waar botten bij elkaar komen, waar nog veel beweging tussen zit. 

Je hebt 3 soorten gewrichten:
  • kogelgewricht
  • scharniergewricht
  • rolgewricht

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Kogelgewricht
De kop van het bot beweegt in de kom van het andere bot. 
Voorbeelden:
schouderblad + opperarmbeen   
heupbeen + dijbeen

Er is veel beweging mogelijk. 

Slide 16 - Tekstslide

Rolgewricht
Een rolgewricht zorgt ervoor dat twee beenderen langs elkaar kunnen bewegen.
Voorbeeld: je onderarm (spaakbeen/ellepijp) 

Er is veel beweging mogelijk

Slide 17 - Tekstslide

Scharniergewricht
Een scharniergewricht kan botten alleen maar laten buigen of strekken. 
voorbeeld: knie, vingers

Er is veel beweging mogelijk. 

Slide 18 - Tekstslide

De bouw van een gewricht

gewrichtskogel en -kom passen precies in elkaar


Slide 19 - Tekstslide

Gewrichtssmeer
Tussen de kraakbeenlaagjes zit gewrichtssmeer
Gewrichtssmeer zorgt ervoor dat de beweging soepel verloopt. 
Gewrichtssmeer wordt afgegeven door het gewrichstkapsel

Slide 20 - Tekstslide

Benoem de beenverbindingen
(sleep naar de rode blokjes)
vergroeiing
naadverbinding
gewrichten
 kraakbeen

Slide 21 - Sleepvraag

Nummer 1 is de gewrichtskogel
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

De ribben en het borstbeen zijn verbonden door gewrichten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Het staartbeen zit vast aan het heiligbeen door:
A
naden
B
vergroeiing
C
kraakbeen
D
gewrichten

Slide 24 - Quizvraag

Welke beenverbindingen zijn beweeglijk
A
1, 2 en 3
B
1 en 2
C
2 en 3
D
1 en 3

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de functie van gewrichtssmeer?
A
Slijtage voorkomen
B
Splinteren voorkomen
C
Schok voorkomen
D
Soepeler laten bewegen

Slide 26 - Quizvraag

noem de 4 beenverbindingen?

Slide 27 - Woordweb

Een naadverbinding is
A
een beetje beweeglijk
B
beweeglijk
C
niet beweeglijk

Slide 28 - Quizvraag

Een kogelgewricht zit in de
A
onderarm en onderbeen
B
schouder en heup
C
opperarmbeen en ellepijp

Slide 29 - Quizvraag



- maak opdracht 1-6 van b 5.3 
- dit doe je zelfstandig in stilte
- na 5 minuten mag je je vinger opsteken

- je hebt 10 minuten de tijd
- naderhand bespreken we vragen 1-3



wat?
hoe?
hulp?

tijd?
uitkomst?




huiswerk:

Slide 30 - Tekstslide