In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Radioactief
Vandaag hebben we het over radioactiviteit.
Wat is het, hoe ontstaat het en wat kun je ermee?
Slide 3 - Tekstslide
Radioactiviteit
Sommige stoffen geven spontaan (zelf) ioniseren de straling af.
Wat is ioniserende straling ook alweer?
Dit is straling die moleculen kapot kan maken.
Deze straling noemen we radioactief.
Slide 4 - Tekstslide
Radioactief?
Wat betekent het woord radioactief dan eigenlijk?
Radio betekent zenden, actief weet je wel.
Het woord radioactief betekent dus actief zenden. Iets wat radioactief is zendt zelf straling uit. Zonder hulp.
Slide 5 - Tekstslide
Natuurlijk/kunstmatig
Er zijn natuurlijke radioactieve stoffen, deze geven zelf radioactieve straling af.
Er zijn ook stoffen die gemaakt zijn en radioactieve straling afgeven. Deze zijn kunstmatig radioactief.
Slide 6 - Tekstslide
Geigerteller
Ioniserende straling kun je met een geigerteller meten.
Hij geeft klikjes als er straling aanwezig is, hij verklikt dus eigenlijk de straling.
Slide 7 - Tekstslide
Meten van radioactiviteit
Je meet radioactiviteit dus met een geigerteller.
Maar je meet dit in Bequerel (Bq)
1 Bq is 1 veranderde kern per seconde.
Slide 8 - Tekstslide
Radioactiviteit gebruiken
Radioactiviteit kunnen we gebruiken, denk dan bijvoorbeeld eens aan bestralingen die plaatsvinden bij de behandeling van kanker.
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Video
Medisch onderzoek met een tracer
1. een tracer wordt in je lichaam gespoten
2. de tracer verspreidt zich door je lichaam
3. de gammastraling die de tracer uitzendt komt je lichaam uit en kan met een camera geregistreerd worden
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Tracer
Slide 13 - Tekstslide
Dracht van straling
Het ene soort straling heeft een veel groter doordringend vermogen dan de andere:
- Alfastraling
- Betastraling
- Gammastraling
Slide 14 - Tekstslide
3 soorten radio-actieve straling
soort bestaat uit dracht nut
alfa heliumkern (2p+2n) paar mm in lucht rookmelder
beta elektron paar cm in lucht dikte meten
gamma EM-straling (soort licht) heel ver bestraling/tracer
Slide 15 - Tekstslide
Om organen in het menselijk lichaam te onderzoeken, wordt een tracer gebruikt.
Welk soort straling zendt zo’n tracer uit?
A
alfastraling
B
bètastraling
C
gammastraling
D
röntgenstraling
Slide 16 - Quizvraag
Een patiënt wordt niet radioactief bij
A
gebruik van een tracer
B
bestraling van buitenaf
C
bestraling van binnenuit
Slide 17 - Quizvraag
Beschermen tegen straling
Als je in het ziekhuis werkt, zul je je moeten beschermen tegen de straling van radioactieve medicijnen. Maar ook tegen bijvoorbeeld rontgenstraling.
Slide 18 - Tekstslide
Beschermen tegen straling
De cellen van je lichaam moeten beschermd worden tegen straling.
Voor UV straling kun je simpelweg een zonnebrand gebruiken, maar sterkere straling heeft een betere bescherming nodig. Rontgenstraling wordt tegengehouden door lood bijvoorbeeld.
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Video
Mensen die in het ziekenhuis op de röntgenafdeling werken, moeten zich beschermen tegen straling.
Welk materiaal houdt röntgenstraling het beste tegen?
A
aluminium
B
beton
C
glas
D
lood
Slide 21 - Quizvraag
Waarom gebruiken we lood om rontgen of radioactieve straling tegen te houden?
A
Het houdt de alfa straling tegen.
B
Het houdt de beta straling tegen.
C
Het houdt de gamma straling tegen.
Slide 22 - Quizvraag
Radioactief verval
Als een kern van een radioactieve stof straling geeft, is hij net in verval geraakt. Dan is de kern van het atoom verander in een andere (niet radioactieve) stof. Dit kunnen alleen radioactieve stoffen en dat kunnen ze maar 1x.
Als ze in verval raken, zenden ze dus straling uit.
Slide 23 - Tekstslide
Radioactief verval
Vervallen betekent dat iets kapot gaat. Bij radioactieve straling betekent het dat de straling wordt afgegeven. Dit kan maar 1x. Dus daarna wordt de stof minder sterk.
Radioactief verval houd in: radioactieve stof die minder sterk wordt. En uiteindelijk dus ook helemaal weg kan gaan.
Slide 24 - Tekstslide
Halveringstijd
De tijd die de helft van de kernen nodig heeft om te vervallen.
LET OP:
Na de tweede halveringstijd de helft van de helft.
Na de derde halveringstijd de helft van de helft van de helft. etc
Slide 25 - Tekstslide
Halveringstijd
De kernen van een isotoop vevallen steeds door de helft.
Dus een halveringstijd van 100 houd in:
100
50
25
12.5 etc etc etc
Slide 26 - Tekstslide
Voorbeeldje:
De halveringstijd van Fosfor-33 is 25 dagen.
Je begint met een hoeveelheid van 100 mg Fosfor-33. Na hoeveel tijd is 75 mg hiervan vervallen?
Als 75% vervallen is heb je nog maar 25% over. Dit betekent dat de begin hoeveelheid 2x gehalveerd is. Dit duurt twee halveringstijden dus 50 dagen.
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Video
www.edumedia-sciences.com
Slide 29 - Link
Een onstabiele stof heeft een halveringstijd van 3,0 uur. Je hebt aan het begin 20 onstabiele kernen van die stof. Hoeveel kernen kunnen er na 6,0 uur nog onstabiel zijn?
A
20
B
10
C
5
D
1
Slide 30 - Quizvraag
2,0 gram thorium vervalt gedurende 72 dagen, waarna er nog maar 0,25 gram thorium over is. Hoe groot is de halveringstijd van thorium?
A
9 dagen
B
12 dagen
C
24 dagen
D
36 dagen
Slide 31 - Quizvraag
Bij medisch onderzoek wordt soms een tracer gebruikt.
Een goede tracer:
A
zendt alfastraling uit en heeft een kleine halfwaardetijd.
B
zendt gammastraling uit en heeft een kleine halfwaardetijd.
C
zendt alfastraling uit en heeft een grote halfwaardetijd.
D
zendt gammastraling uit en heeft een grote halfwaardetijd.