Grammatica ws hst 5 vz b1

Vandaag
Grammatica zinsdelen nakijken
Grammatica woordsoorten hoofdstuk 5
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
Grammatica zinsdelen nakijken
Grammatica woordsoorten hoofdstuk 5

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp?
De recensies beloven de bioscoopgangers een ontroerende film.
A
de recensies
B
de bioscoopgangers
C
een ontroerende film
D
beloven

Slide 2 - Quizvraag

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Lever hier opdracht 3 in. Je mag het typen of er een foto van maken.

Slide 6 - Open vraag

Grammatica woordsoorten hoofdstuk 5: 
Het voorzetsel
Pak nu alvast je schrift erbij.
Open je boek op bladzijde 150-151

Slide 7 - Tekstslide

Dit zijn de bekende woordsoorten
blw = bepaald lidwoord
olw = onbepaald lidwoord
zn = zelfstandig naamwoord
bn = bijvoeglijk naamwoord
ww = werkwoord
aanw. vnw = aanwijzend voornaamwoord
vr. vnw = vragend voornaamwoord
Vr. vnw en aanw. vnw op blz. 120-121

Slide 8 - Tekstslide

Welke woordsoort is selfie?
Een SELFIE is een zelfportret.
A
blw
B
zn
C
bn
D
ww

Slide 9 - Quizvraag

Welke woordsoort is wie?
WIE vindt dat nou niet leuk?
A
zn
B
bn
C
aanw. vnw
D
vr. vnw

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de woordsoort van dat?
En DAT vinden we geweldig.
A
zn
B
blw
C
aanw. vnw
D
vr. vnw

Slide 11 - Quizvraag

Vandaag een nieuwe woordsoort
Het voorzetsel

Slide 12 - Tekstslide

timer
0:45
Wat weet je al van het voorzetsel?

Slide 13 - Woordweb

Voorzetsel
- Geeft een plaats, tijd, reden of oorzaak aan. 
Plaats: in de tuin, op de kast, te Enkhuizen, naast de kat
Tijd: na de vakantie, tijdens het schaatsen
reden/oorzaak: vanwege de file, door de regen

Hoe herken je ze?
Zet het woord voor 'de kast' of 'het feest

Slide 14 - Tekstslide

Voorzetsel of niet?
'op'
A
Voorzetsel
B
geen voorzetsel

Slide 15 - Quizvraag

Voorzetsel of niet?
'leuke'
A
voorzetsel
B
geen voorzetsel

Slide 16 - Quizvraag

Voorzetsel of niet?
'met'
A
voorzetsel
B
geen voorzetsel

Slide 17 - Quizvraag

LET OP! 
1. Het splitsbare deel in splitsbare werkwoorden is GEEN voorzetsel
De trein komt over twintig minuten aan.
Hij hangt al twintig minuten aan de ringen.

Slide 18 - Tekstslide

Welk woord in deze zin is een voorzetsel?
Synchroonzwemmers voeren zwemmend onder water hun figuren uit.

Slide 19 - Open vraag

Een vaste combinatie
Soms is een voorzetsel deel van een vaste combinatie, zoals
met behulp van
Je kunt de voorzetsels niet vervangen

door middel van
op iemand rekenen
in verband met

Slide 20 - Tekstslide

Vul in.
Hij geeft te veel geld uit ... stomme souvenirs.

Slide 21 - Open vraag

Vul in:
... aanleiding van hun ervaringen vertellen ze dit verhaal.

Slide 22 - Open vraag

Nog vragen? 

Slide 23 - Tekstslide

Huiswerk
Opdracht 1 :Noteer de voorzetsels
Opdracht 2: Noteer de voorzetsels op de puntjes.
Opdracht 3: Noteer het woord en zet de juiste woordsoort erachter. 

Slide 24 - Tekstslide