Voorzetsels Veronique

Welkom
Planning
- Terugblik woordsoorten
- Uitleg voorzetsel
- Oefening
- Zelfstandig werken in NUMO
- Afsluiting
Open je laptop en ga vast naar lessonup.com
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom
Planning
- Terugblik woordsoorten
- Uitleg voorzetsel
- Oefening
- Zelfstandig werken in NUMO
- Afsluiting
Open je laptop en ga vast naar lessonup.com

Slide 1 - Tekstslide

Welke lidwoorden ken je?

Slide 2 - Woordweb

Welk woord is een zelfstandig naamwoord?
A
grote
B
gelukkig
C
grapje
D
gedaan

Slide 3 - Quizvraag

Voorbeelden van bijvoeglijk naamwoorden?

Slide 4 - Woordweb

Lesdoel vandaag
Je kunt uitleggen wat voorzetsels zijn
Je kunt uitleggen welke voorzetsels er zijn

Slide 5 - Tekstslide

............. de doos

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video

VOORZETSEL
Een klein woord die voor of achter een woordgroep staat waar het bij hoort.
Een voorzetsel geeft een plaats, een tijd, een richting, een middel of een doel aan

Slide 9 - Tekstslide

Welk voorzetsel ontbreekt?
Hij woont ...de kerk.
A
in
B
op
C
over
D
naast

Slide 10 - Quizvraag

De auto rijdt ... de straat.
A
onder
B
binnen
C
door
D
tegen

Slide 11 - Quizvraag

[...1...] de stad is een gracht. 
Je moet [...2...] de brug om aan de andere kant te komen. 
[...3...] de brug slapen wel eens mensen die geen huis hebben. Vooral [...4...] de zomermaanden. 
Vaak zijn dat toeristen [...2...] andere landen.
Sleep de voorzetsels naar de 
juiste plek in het verhaal.
rond
in
uit
onder
voor
over
bij
na
op
om

Slide 12 - Sleepvraag

Aan de slag
Je gaat nu zelfstandig aan de slag in Numo. 


timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

Afsluiting
Wat hebben we geleerd?
Hoe ging dat?

Kort spel:
WOORDSOORTENBINGO

Slide 14 - Tekstslide

WOORDSOORTENBINGO
SCHRIJF DE WOORDEN OP DE JUISTE PLEK
VOLLE KAART IS BINGO!!
lw = lidwoord
zn = zelfstandig naamwoord
bn = bijvoeglijk naamwoord
ww = werkwoord
vz = voorzetsel

Slide 15 - Tekstslide