Antwoorden Hoofdstuk 3

 KT-1: Antwoorden Hoofdstuk 3.1 en 3.2 
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
MarketingTertiary Education

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

 KT-1: Antwoorden Hoofdstuk 3.1 en 3.2 

Slide 1 - Tekstslide

3.1 Welke elementen vindt je in het communicatieproces?
1. Het formuleren van je boodschap
2. Het overbrengen ervan
3. De aard van de ontvanger.

Slide 2 - Tekstslide

3.2 Wat wordt bedoeld met:
-zender,- kanaal of medium;- ontvanger
1. Zender: 
  •   Bepaal je de inhoud van de boodschap. 
  •  In welke taal moet je de inhoud formuleren

2. Kanal of medium:
  •  Hoe je je boodschap zal overbrengen vb.: via een brief, telefoongesprek, krantenartikel, via mail enz.

3. Ontvanger
  •  De persoon of instantie die  de boodschap zal ontvangen en er iets mee moet doen. 

Slide 3 - Tekstslide

3.2 Leg uit in je eigen woorden waarom tijdens het communicatieproces voortdurend een rolwisseling plaatsvindt van zender naar ontvanger en omgekeerd.
Vb.: Je vraagt je vriend(in) of zij met je meegaat winkelen.
Jij bent de zender, de boodschap is je vraag aan haar en het gekozen medium is telefoon. Je vriendin is de ontvanger. 
Op het moment dat zij op jouw vraag reageert, vindt er een rolwisseling plaats. 
Zij wordt de zender en jij de ontvanger. 
Als zij geeft ja graag als antwoord, in het communicatieproces vindt een rolwisseling plaats. 

Slide 4 - Tekstslide

3.4 Waarom zijn de taal en de inhoud zo belangrijk voor het welslagen (exito) van het communicatieproces?
De inhoud en de taal van de boodschap zijn heel erg belangrijk, want daarom draait het tenslotte.
  • Inhoud van de boodschap: wat wil je aan de ander laten weten.
  • In welke taal moet je  je boodschap formuleren (andere taal?).

Slide 5 - Tekstslide

3.5 Noem vijf varianten van communiceren met elkaar?
1. Eenzijdige en wederkerige communicatie;
2. Horizontale, verticale en diagonale communicatie;
3. Formele en informele communicatie;
4. Interne en externe communicatie;
5. non verbale communicatie.

Slide 6 - Tekstslide

3.6 Wat is het verschil tussen eenzijdige en wederkerige communicatie?
  • Eenzijdige communicatie is als je als zender GEEN reactie wenst te ontvangen van de ontvanger.
  • Wederkerige communicatie is als je als zender WEL een reactie wenst te ontvangen van de ontvanger. 

Slide 7 - Tekstslide

3.7 Geef een voorbeeld van horizontale, verticale en diagonale communicatie.
  •  Horizontale communicatie:
Collega - Collega
Manager – Manager

  • Verticale communicatie:
Manager – Medewerker
Manager – Directie

  • Diagonale communicatie:
Secretaresse van bedrijf A belt naar directeur van bedrijf B.

Slide 8 - Tekstslide

3.8 Leg uit wat met formele communicatie en wat met informele communicatie bedoeld wordt.
Formele communicatie: Alle communicatie die volgens officiële lijnen verloopt.
Voorbeeld: Bij vragen m.b.t. het werk

Informele communicatie: Alle communicatie zonder vaste regels en structuren.
Voorbeeld: Bij gesprekken en vragen aan vrienden

Slide 9 - Tekstslide

3.9 Wat is interne communicatie en wat is externe communicatie?
Interne communicatie: Communicatie die zich binnen het bedrijf speelt.
Voorbeeld: personeelsblad (staff magazine)

Externe communicatie: Communicatie dat naar buiten gericht is.
Voorbeeld: persconferentie

Slide 10 - Tekstslide

3.10 Geef een voorbeeld van non-verbale communicatie.
Voorbeeld van non-verbale communicatie:
Pictogrammen

Slide 11 - Tekstslide

3.11 Wat zijn pictogrammen?
Een symbool of afbeelding dat de plaats inneemt van een tekst. Het gebruik ervan wordt daarom ook beeldtaal genoemd.

Slide 12 - Tekstslide