Je mag binas, rekenmachine, pen en papier gebruiken.
Slide 3 - Tekstslide
De bouwstenen van een zout zijn:
A
atomen
B
ionen
C
moleculen
D
metalen
Slide 4 - Quizvraag
Zouten kunnen:
A
In vaste en vloeibare fase NIET geleiden
B
In vaste fase en in vloeibare fase WEL geleiden
C
In vaste fase WEL geleiden in vloeibare fase NIET
D
In vaste fase NIET geleiden, in vloeibare fase WEL
Slide 5 - Quizvraag
Om het slecht oplosbare zout zinkhydroxide te maken kan ik oplossingen van de volgende zouten mengen en daarna filtreren
A
koperhydroxide en zinknitraat
B
natriumhydroxide en zinknitraat
C
bariumhydroxide en zinksulfaat
D
natriumhydroxide en zinkcarbonaat
Slide 6 - Quizvraag
De lading van een zout is altijd
A
Positief
B
Negatief
C
Neutraal
Slide 7 - Quizvraag
Met welke Scheidingsmethode kan ik zout uit zout water halen
A
bezinken
B
destilleren
C
indampen
D
filtreren
Slide 8 - Quizvraag
Abdel probeert een beetje zout op te lossen in water. Als hij het zout mengt met water, vormt er zich een troebele suspensie. Als hij een beetje van het zout in een vlam houdt, ziet hij dat de vlam groen kleurt. Welk zout zou Abdel kunnen hebben?
A
bariumchloride
B
kopercarbonaat
C
koperchloride
D
zinkcarbonaat
Slide 9 - Quizvraag
Wat is de juiste naam van dit zout?
Hg(NO3)2
A
Kwiknitraat
B
Kwikdinitraat
C
Kwiknitriet
D
Kwik(II)nitraat
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de naam van het volgende zout.
A
Mangaanchloor
B
Magnesiumchloor
C
magnesiumchloride
D
magnesiumdichloride
Slide 11 - Quizvraag
verhoudingsformule zouten Fe2O3
Wat is de juiste verhoudingsformule van het zout ijzer(III)oxide?
A
Fe3O
B
FeO3
C
Fe2O3
D
Fe3O2
Slide 12 - Quizvraag
Zara lost een beetje zout op in water. Het mengsel is een heldere oplossing. Als zij een beetje van het zout in een vlam houdt, kleurt de vlam groen. Welk zout zou Zara kunnen hebben?
A
natriumchloride
B
kopercarbonaat
C
koperchloride
D
zinkcarbonaat
Slide 13 - Quizvraag
Mg en SO4 vormen samen een zout. Wat is de formule van dit zout
A
MgSO4
B
Mg2SO4
C
Mg(SO4)2
Slide 14 - Quizvraag
De verhoudingsformule van het zout calciumhydroxide is...
A
CaOH
B
Ca2OH
C
CaOH2
D
Ca(OH)2
Slide 15 - Quizvraag
Wat is de naam van het volgende zout.
A
aluminiumhydroxide
B
Acetaatjoodhydride
C
aluminiumoxohydride
D
aluminiumtrihydroxide
Slide 16 - Quizvraag
Hoe is de oplosbaarheid van het zout calciumchloride
A
g
B
m
C
s
D
-
Slide 17 - Quizvraag
Welke ionen komen voor in dit zout?
(NH4)2Fe(SO4)2
A
Ammonium-, ijzer- en sulfide-ionen
B
Ammonia-, ijzer- en sulfide-ionen
C
Ammonium-, ijzer- en sulfaat-ionen
D
Ammonia-, ijzer- en sulfaat-ionen
Slide 18 - Quizvraag
Kies het zout:
A
HCl
B
KCl
C
Cl2
D
K
Slide 19 - Quizvraag
Wat is de indampvergelijking voor het zout natriumchloride?
A
Na++2Cl−→NaCl2
B
NaCl(aq)→NaCl(s)
C
Na+(aq)+Cl−(aq)→NaCl(s)
D
NaCl(s)→Na+(aq)+Cl−(aq)
Slide 20 - Quizvraag
Wat is de naam van het volgende zout.
A
kalciumcorbonzuur
B
kalciumkarbonaat
C
calciumfosfaat
D
calciumcarbonaat
Slide 21 - Quizvraag
Wat is een zout?
A
Een verbinding van een metaal en een niet-metaal
B
een verbinding van twee metalen
C
een verbinding van twee niet-metalen
D
een moleculaire stof die kan oplossen in water
Slide 22 - Quizvraag
Je doet een zout in water en roert. Het mengsel is troebel. Welke van de volgende zouten heb je gebruikt?
A
zilverfluoride
B
koperbromide
C
calciumfosfaat
D
ammoniumsulfaat
Slide 23 - Quizvraag
Wat is de naam van het zout met de formule?
Sn3(PO4)2
A
Zinkfosfaat
B
tin(II)sulfaat
C
tin(II)fosfaat
D
tin(IV)fosfaat
Slide 24 - Quizvraag
Om het slecht oplosbare zout aluminiumhydroxide te maken kan ik oplossingen van de volgende zouten gebruiken:
A
koperhydroxide en aluminiumnitraat
B
natriumhydroxide en aluminiumnitraat
C
calciumhydroxide en aluminiumnitraat
D
zilverhydroxide en aluminium
Slide 25 - Quizvraag
Zinkoxide is een zout. Zoek op in je BiNaS wat de oplosbaarheid van dit zout is.
A
Goed
B
Matig
C
Slecht
D
Bestaat niet
Slide 26 - Quizvraag
Kies het zout:
A
koolstofdioxide
B
waterstofchloride
C
distikstoftetraoxide
D
calciumchloride
Slide 27 - Quizvraag
Wat is de formule van dit zout: Bariumchloride?
A
BaCl
B
BaCl2
C
BCl
D
BCl2
Slide 28 - Quizvraag
"Hydraat" in de naam van een zout betekent dat het zout:
A
oplosbaar is in water
B
watermoleculen afstoot
C
watermoleculen bevat
D
met water kan reageren
Slide 29 - Quizvraag
Hoe is de oplosbaarheid van het zout natriumchloride
A
g
B
m
C
s
D
-
Slide 30 - Quizvraag
We zien een lichtgroen zout. Welke ionsoort zal dit zout bevatten?
A
chloorionen
B
ijzer(II)ionen
C
ijzer (III) ionen
D
chroomionen
Slide 31 - Quizvraag
Wat is de naam van het zout met de formule:
FeCl3
A
ijzertrichloride
B
ijzer(II)chloride
C
ijzerchloride
D
ijzer(III)chloride
Slide 32 - Quizvraag
Wat is de oplosvergelijking voor het zout natriumchloride?
A
NaCl→Na++Cl−
B
NaCl(s)→NaCl(aq)
C
Na+(aq)+Cl−(aq)→NaCl(s)
D
NaCl(s)→Na+(aq)+Cl−(aq)
Slide 33 - Quizvraag
Wat gebeurt er op microniveau bij het oplossen van een zout?
A
de ionen gaan harder trillen
B
de ionen laten elkaar los en gaan vrij bewegen
C
de ionen gaan in een rooster zitten
D
de zoutkorrels verdwijnen
Slide 34 - Quizvraag
OPDRACHT: Een slecht oplosbaar zout maken. Met welke oplossingen van zouten kun je calciumcarbonaat maken?
A
Calciumchloride en zilvercarbonaat
B
Calciumchloride en natriumnitraat
C
Calciumnitraat en natriumcarbonaat
D
Natriumchloride en zilvercarbonaat
Slide 35 - Quizvraag
Welke van de onderstaande zout-oplossingen zal een slecht oplosbaar zout vormen na mengen met een oplossing van:
MgBr2
A
een oplossing van ijzer(II)nitraat
B
een oplossing van zinkethanoaat
C
een oplossing van calciumhydroxide
D
een oplossing van bariumjodide
Slide 36 - Quizvraag
Een slecht oplosbaar zout maken. Beschrijf hoe je bariumcarbonaat kunt maken uit oplossingen van andere zouten.