VWO mondeling literatuur

Mondeling Literatuur 6VWO
13%
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Mondeling Literatuur 6VWO
13%

Slide 1 - Tekstslide

Voorbereiden mondeling
1. Korte uitleg mondeling
2 Leerdoelen bespreken
3. Welke bronnen kun je raadplegen?
4. Literaire begrippen (zie document op It's Learning)



Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

1. korte uitleg mondeling 
  • Weging = 15%
  • Duur = 15/20 min
  • Onderwerp = gelezen werken van je literatuurlijst
  • vwo= 13 boeken in 6v 
  • (Je hebt er 13 gelezen in vwo-4 en 5, één niveau-1 boek, vier niveau-2 boeken en de rest minimaal niveau-3 boeken
  • Maak bij ieder boek een literaire mindmap --> zie ook It's Learning. 

Slide 4 - Tekstslide

2. Leerdoelen mondeling
  • De leerling kan beargumenteerd verslag uitbrengen van zijn leeservaringen met een aantal door hem geselecteerde literaire werken.
    De werken zijn oorspronkelijk geschreven in de Nederlandse taal. 
  • De leerling kan literaire tekstsoorten herkennen en onderscheiden, en literaire begrippen hanteren in de interpretatie van literaire teksten. 
  • De kandidaat kan een overzicht geven van de hoofdlijnen van de
    literatuurgeschiedenis, en de gelezen literaire werken plaatsen in dit historisch
    perspectief (= vooral voor vwo van toepassing) 

Slide 5 - Tekstslide

3. Bronnen ter voorbereiding op je mondeling
- Informatie over schrijver
* www.dbnl.org
* website van de schrijver zelf
- Literatuurgeschiedenis/plaatsen in de tijd: https://www.literatuurgeschiedenis.org/
- Recensies en interviews: 
LiteRom 

Geen SCHOLIEREN.COM AUB 

Slide 6 - Tekstslide

4. De literaire begrippen
Zie document/It's Learning 
Je moet alle begrippen kennen en kunnen toepassen in je mondeling. 

Slide 7 - Tekstslide

Voorkennis? Wat weet je nog van de literaire begrippen

Slide 8 - Tekstslide

Welk vertelperspectief is het meest objectief?
A
Ik-perspectief
B
Hij/zij-perspectief
C
Wisselend hij/zij-perspectief
D
Auctoriaal perspectief

Slide 9 - Quizvraag

Wat houdt een 'alwetend/ auctoriaal perspectief' in ?
A
Dat de personages alles weten
B
Dat er een verteller is die alles weet

Slide 10 - Quizvraag

Een personaal perspectief is hetzelfde als
A
Een ik-vertelwijze
B
Een hij/zij-vertelwijze

Slide 11 - Quizvraag

Een hoofdpersoon wordt ook wel een ....... genoemd
A
Karakter
B
Type
C
Karikatuur

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent het literaire begrip 'motto'?
A
Een kort stukje aan het begin van het boek
B
Een kort stukje aan het eind van het boek
C
De reden waarom het boek geschreven is
D
Aan wie het boek is opgedragen

Slide 13 - Quizvraag

Als iemand een boek over zijn eigen leven heeft geschreven, dan is het een...
A
biografie
B
autobiografie

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent het literaire begrip 'thema'?
A
Het onderwerp waar het boek over gaat
B
Het genre waar het boek bij hoort
C
Het idee of de bedoeling achter een boek/verhaal

Slide 15 - Quizvraag

Wat is waar?
A
Het thema versterkt de motieven
B
De motieven versterken het thema

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent het literaire begrip 'motief'?
A
Dat iemand iets gedaan heeft in het verhaal met een reden
B
Iets wat vaak terugkomt in het verhaal
C
Een structuur die het verhaal aanhoudt
D
Een reden waarom het boek is geschreven

Slide 17 - Quizvraag

De renaissance ontstond in Italië en was
A
een poging om het katholieke geloof omver te werpen
B
een stroming in de schilderkunst die zo precies mogelijk de werkelijkheid wilde weergeven
C
een poging om de klassieke oudheid te doen herleven en na te volgen

Slide 18 - Quizvraag

In de Renaissance werden vaak
kortere verhalen geschreven met grappen en seksuele wetenswaardigheden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Over welk begrip wil je meer uitleg?
Ruimte
Personages
Perspectief
Tijd
Niets
Argumenten om je mening te onderbouwen
Motieven

Slide 20 - Poll

Slide 21 - Tekstslide

Personages
- hoe zien ze eruit?
- wat doen ze of wat doen ze juist niet? 
- wat weet je over hun karakter?
- welke relaties heeft het personage met de andere personen?

twee soorten personages:
- round (je weet alles: het personage maakt een ontwikkeling door)
- flat (je weet slechts een klein gedeelte, dit personage speelt een bijrol 

Slide 22 - Tekstslide

Vervolg personages
- welk probleem heeft de hoofdpersoon?
- hoe gaat hij met dit probleem om?

- kijk naar je gelezen boeken
- zijn er personages die overeenkomsten vertonen? (misschien worstelen ze wel met dezelfde problemen)
- gaan ze op dezelfde manier met de problemen om?
- wat valt nog meer op?

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Ruimte (en handeling)

Onder de ruimte verstaan we niet alleen de plaats van handeling, maar ook het weer, seizoen, verleden en toekomst. 
De ruimte zorgt voor sfeer en spanning. Past de ruimte bij de handeling dan spreek je van overeenkomst tussen ruimte en handeling. Omgekeerd spreek je van contrast tussen ruimte en handeling.

Beschrijf hoe de ruimte het verhaal beïnvloedt. Vraag je eens af wat er zou veranderen als je het verhaal in een ander land of in een andere tijd zou plaatsen.

Slide 25 - Tekstslide

VERHAALOPBOUW 
1 Wanneer een verhaal netjes aan het begin begint, wordt dit ab ovo genoemd.
Als lezer krijg je in zo’n geval een inleiding op het verhaal, je maakt kennis met de personages en hun omstandigheden en ook met de toestand (fysiek en psychologisch) waarin deze personages zich bevinden.

2 Wanneer je in het midden van een verhaal begint, weet je nog niets van de personen, wat er vooraf is gegaan, enz. Zo’n begin wordt een media res genoemd.

​3 Je kunt ook beginnen bij het einde en van daaruit terugblikken. Dit wordt post partum genoemd. Een gebeurtenis uit het heden confronteert de hoofdpersoon dan vaak met een onverwerkt stuk verleden waar hij in de loop van het verhaal steeds verder induikt.

Slide 26 - Tekstslide

Vervolg opbouw
-  heeft je boek hoofdstukken?
-  zijn er hoofdstuktitels of nummers?
-  hebben de titels betekenis?
-  heeft je boek en open eind of gesloten eind (sprookje)

tijd heeft ook met opbouw te maken:
- is het chronologisch opgebouwd?
- zijn er tijdssprongen? (flashbacks of flashforward)
- etc.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Voorbeeldvragen mondeling 
  • Wat is het belangrijkste thema in het boek en welke motieven spelen een belangrijke rol?
  • In welke passages komt de thematiek het meest naar voren? Lees ze eventueel kort voor.
  • Bespreek de verschillen en overeenkomsten qua thematiek tussen de verschillende boeken.
  • Wat heeft de keuze van vertelperspectief voor gevolgen? 
  • Welk boek vond je het mooist en welk het minst mooi? Gebruik hiervoor verschillende soorten argumenten van het blad (morele, realistische, structurele, emotivistische, etc.)
  • Welk verband kun je tussen de boeken ontdekken? 
  • Wat zou de bedoeling van schrijver met dit verhaal zijn?
  • Zet hij de lezer aan het denken over bepaalde (maatschappelijke) thema's? Zijn dat actuele thema's of gaat het om onderwerpen die van alle tijden zijn?
  • Van welke manipulatietechnieken maakt de schrijver gebruik om spanning op te bouwen? Geef duidelijke voorbeelden uit het boek. 


Slide 29 - Tekstslide

Voor vwo 

Slide 30 - Tekstslide


Wanneer is literatuur literatuur?
Omschrijf hier je eigen antwoord

Slide 31 - Open vraag

Kenmerken literatuur
1. Zet aan het denken
2. Is taboedoorbrekend
3. Literaire kunstgrepen
4. (Artistieke) erkenning
5. Vernieuwend

Slide 32 - Tekstslide

Karelepiek
Dierverhaal
Komedie
Kinderliteratuur
Romantische humor
Classisistische komedie
Imaginair reisverhaal
Kolonialistische roman
Karel ende Elegast
Van den vos Reynaerde
G.A. Bredero - Spaanschen Brabander
Hieronymus van Alphen - Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen
Multatuli - Max Havelaar
Pieter Langendijk - Het wederzijds huwelijksbedrog
J.A. Schasz - Reize door het Aapenland
Piet Paaltjens - Snikken en grimlachjes

Slide 33 - Sleepvraag

A. Noniem
Edward Douwes Dekker
F. Bordewijk
Hella Haasse
Jan Wolkers
Karel ende Elegast
Max Havelaar
Karakter
Oeroeg
Turks fruit

Slide 34 - Sleepvraag

Geëngageerde literatuur is literatuur waarin men stelling nam tegen sociale en politieke mistanden.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quizvraag

1. Over welke Karel gaat Karel ende Elegast?

2. Hoe vaak moet de engel zijn vraag stellen voordat Karel hem geloofde?

3. Hoe noem je een zoektocht die een ridder moet volbrengen om zichzelf te volmaken?

4. Tot welke literatuur behoort Mariken van Nieumeghen?
Karel IV
Karel de Grote
Karel V
1
2
3
4
queeste
avontuur
clerus
geestelijk
dierenverhalen
ridderroman

Slide 36 - Sleepvraag

Aan de slag
De volgende opdrachten vormen de voorbereiding op je mondeling. 


Slide 37 - Tekstslide

Hoe bereid je je voor? Maak per boek een kolom. NB. Dit mag je ook in de vorm van een mindmap doen!
1. Maak dan rijen met de volgende begrippen, incl. voorbeeld uit je boek :
Titel                                                thema/hoofdgedachte                            
auteur                                            motieven         
genre                                             plaats                                 
opbouw                                        ruimte
open plekken                             tijd 
personages                                motto (indien aanwezig)  
perspectief                                 
                        




Slide 38 - Tekstslide

2. Vergelijk je boeken met elkaar:
  • Wat zijn de thema’s, hoe zijn ze uitgewerkt, is er overeenkomst, zijn er tegenstellingen? 

  • Kijk ook naar de andere literaire begrippen (perspectief, tijd, ruimte, personages, stijl, opbouw enzovoorts). Zijn er overeenkomsten of juist grote verschillen te ontdekken tussen de boeken? 


3. Beoordeling boeken aan de hand van verschillende argumenten
Onderbouw je mening door voorbeelden te geven. 

4. (Voor vwo) Plaatsing boek in historische periode
Welke kenmerken van de periode vind je terug in je boek? Kun je nog een vergelijking maken met het heden? 

Slide 39 - Tekstslide

Filmpje voorbereiden mondeling
https://www.youtube.com/watch?v=rtSWvFijBaA
 

Slide 40 - Tekstslide

Op dit moment vragen?

Slide 41 - Woordweb

Opdracht: jullie als docent
Jullie krijgen als groep een literair begrip toebedeeld. 
In tien minuten tijd verzamel je samen zoveel mogelijk informatie die je aan je klasgenoten gaat uitleggen.
Doe het zo:
1. Uitleg begrip
2. Voorbeelden
3. Kennisvraag/check aan je klasgenoten
timer
10:00

Slide 42 - Tekstslide