t2_k1d_Werkwoorden

1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Herzlich willkommen!
Deutsch Periode 1 

Slide 2 - Tekstslide

Inhalt der Stunde
  1. Lernziele dieser Stunde
  2. Wiederholung der Wörter in den Hausaufgaben
  3. Grammatik Wortgeschlecht - Grammatica woordgeslacht 
  4. Sich vorstellen - met werkwoorden
  5. Aufgaben dieser Woche
  6. Check der Lernziele
Vertaling
  • Lernziele = leerdoelen
  • Wiederholung = herhaling
  • Hausaufgaben = huiswerk
  • Aufgaben = opdrachten

Slide 3 - Tekstslide

1. Lernziele dieser Stunde
Am Ende dieser Stunde kann ich ...
  • ... mezelf met behulp van de werkwoorden sein- haben- wohnen, heißen, lieben in het Duits voorstellen (naam - woonplaats - familie - hobby). 

Slide 4 - Tekstslide

2. Wiederholung der Wörter
Opdracht: 
Bij het Familienspiel wordt de woordenschat met betrekking tot de familieleden in combinatie met de getallen geoefend. 
1. De expert verdeelt de kaartjes. 
2. Jullie spelen dit spel met z’n tweeën en moeten elkaar vragen stellen om uiteindelijk de stamboom van de bij elkaar gevraagde familie (A of B) te kunnen tekenen. Een voorbeeld:
  • Wer ist der Großvater?
  • Er heißt... 
  • Wie alt ist er? 
  • Er ist ... Jahre alt.
(Let op: die Großmutter, Mutter, Tochter & der Großvater, Vater, Sohn)

Slide 5 - Tekstslide

3. Grammatica lidwoorden
Opdracht: 
Ga naar blz. 74 in jouw werkboek (AB, Seite 74) en bestudeer de woordenlijst Die Familie.


Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Welke betekenis hebben de verschillend gekleurde lidwoorden?

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

4. Sich vorstellen
Opdracht PowerPoint:

Maak een Powerpoint van jezelf, eventueel met foto's, en schrijf hoe je heet, hoe oud je bent, wie je familieleden en/of vrienden zijn, over huisdieren en hobby's in het Duits.


(Tip: Bekijk je “Textbuch” op pagina 27 en de woordenlijst op blz. 27/28 in je "Arbeitsbuch").

Slide 13 - Tekstslide

4. Wiederholung des Verbes sein
ik ben
ich bin
jij bent
du bist
hij/zij/het is
er/sie/es ist
wij zijn
wir sind
jullie zijn
ihr seid
zij (mv) zijn / u bent
sie sind / Sie sind
  • Het is onregelmatig! Uit je hoofd leren!
  • De vormen wij (wir) & sie/Sie (zij, mv & U) zijn altijd hetzelfde!

Slide 14 - Tekstslide

4. Sich vorstellen: Das Verb haben
Belangrijk werkwoord!
  • Ich bin Kitty. Ich habe blonde Haare. Ich habe blaue Augen.
  • Ich habe keine Haustiere. 
  • Mein Vater hat einen Hund. Der Hund ist Sam.  
  • Mein Bruder hat einen Sohn. Mein Cousin ist Owen. Er ist 16 Monate alt. 

Dus: belangrijk werkwoord als je jezelf wilt voorstellen!

Slide 15 - Tekstslide

4. Sich vorstellen: Das Verb haben
ik heb
ich habe
jij hebt
du hast
hij/zij/het heeft
er/sie/es hat
wij hebben
wir haben
jullie hebben
ihr habt
zij (mv) hebben / u heeft
sie haben / Sie haben
Textbuch, Seite 25
Kijk eens naar het overzicht. Wat valt je op?

Slide 16 - Tekstslide

4. Sich vorstellen: Das Verb haben
ik heb
ich habe
jij hebt
du hast
hij/zij/het heeft
er/sie/es hat
wij hebben
wir haben
jullie hebben
ihr habt
zij (mv) hebben / u hebt
sie haben / Sie haben
  • Het is onregelmatig! Uit je hoofd leren!
  • De vormen wij (wir) & sie/Sie (zij, mv & U) zijn altijd hetzelfde!

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Ergänze
Ich _________ braune Haare.
A
habe
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 19 - Quizvraag

Ergänze
Wir ________ heute Deutschunterricht.
A
habe
B
hast
C
haben
D
habt

Slide 20 - Quizvraag

Ergänze
Er ________ eine Katze.
A
habe
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 21 - Quizvraag

Ergänze
Die Katze ________ grüne Augen.
A
habe
B
hat
C
haben
D
hast

Slide 22 - Quizvraag

4. Sich vorstellen - met werkwoorden
Hallo! Ich heiße Tom. Ich wohne in London. Ich bin 26 Jahre alt. Ich liebe turnen, Fußball und tanzen. Einige Monate im Jahr wohne ich auch in New York. Meine Freundin wohnt in Los Angelos. Sie spielt in Filme. Sie liebt tanzen, singen und Musik hören. 
Textbuch, Seite 25
Kijk eens naar het overzicht. Wat valt je op?

Slide 23 - Tekstslide

4. Sich vorstellen - met werkwoorden
Nederlands
Duits
ik woon
ich wohne
jij woont
du wohnst
hij/zij/het woont
er/sie/es wohnt
wij wonen
wir wohnen
jullie wonen
ihr wohnt
zij wonen / u woont
sie wohnen / Sie wohnen
  • Er is een basisvorm:               hele werkwoord - en 
  • Achter de basisvorm volgt een uitgang.
  • Dit geldt voor alle regelmatige werkwoorden, bijvoorbeeld: spielen - lieben - machen 
  • Ezelsbruggetje:
    (fe-) e-st-t-en-t-en

Slide 24 - Tekstslide

4. Sich vorstellen - met werkwoorden
Hallo! Ich heiße Tom. Ich wohne in London. Ich bin 26 Jahre alt. Ich liebe turnen, Fußball und tanzen. Einige Monate im Jahr wohne ich auch in New York. Meine Freundin wohnt in Los Angelos. Sie spielt in Filme. Sie liebt tanzen, singen und Musik hören. 
  • Het onderwerp is altijd gekoppeld aan het werkwoord. (Onderwerp in een zin vinden met de vraag: Wie / Wat + persoonsvorm? - Wie wohnt = Meine Freundin (zij)).
  • Je hoort altijd een uitgang bij een werkwoordsvorm. 
  • Dit lijkt heel erg op het Nederlands!

Slide 25 - Tekstslide

4. Sich vorstellen - met werkwoorden
Nederlands
Duits
ik heet
ich heiße
jij heet
du heißt
hij/zij/het heet
er/sie/es heißt
wij heten
wir heißen
jullie heten
ihr heißt
zij heten / u heet
sie heißen / Sie heißen
  • Duitsers houden er niet van om dubbele letters uit te spreken.  
  • Bij werkwoorden met een basisvorm op -s/ -ß/ -z krijg je bij de du-vorm geen extra -s. Die hoor je al!

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Wie ___________ du?
A
heiße
B
heißt
C
heißen

Slide 28 - Quizvraag

Vul in:
Ich _________ Tom.
A
heiße
B
heißt
C
heißen

Slide 29 - Quizvraag

Vul in:
Ich _________ in München.
A
wohne
B
wohnst
C
wohnt
D
wohnen

Slide 30 - Quizvraag

Vul in:
Wo _________ du?
A
wohne
B
wohnst
C
wohnt
D
wohnen

Slide 31 - Quizvraag

Vul in:
Tom _________ in New York.
A
wohne
B
wohnst
C
wohnt
D
wohnen

Slide 32 - Quizvraag

Vul in:
Wie _________ seine Freundin?
A
heiße
B
heißt
C
heißen

Slide 33 - Quizvraag

Vul in:
Seine Freundin _________ MJ.
A
heiße
B
heißt
C
heißen

Slide 34 - Quizvraag

Vul in:
Was _________ Tom?
A
liebe
B
liebst
C
liebt
D
lieben

Slide 35 - Quizvraag

Vul in:
Tom _________ Fußball, tanzen und Musik.
A
liebe
B
liebst
C
liebt
D
lieben

Slide 36 - Quizvraag

Vul in:
Was _________ du?
A
liebe
B
liebst
C
liebt
D
lieben

Slide 37 - Quizvraag

Vul in:
Ich _______ Filme, Musik und Wien.
A
liebe
B
liebst
C
liebt
D
lieben

Slide 38 - Quizvraag

Slide 39 - Tekstslide

5. Aufgaben dieser Woche
Aufgaben dieses Themas
  • G. Feste und Feiertage: TB, Seite 23 & AB, Seite 22-23
  • Antwoorden controleren
  • Opdracht presentatie - Ich stelle mich vor afronden en inleveren op Teams bij opdracht.

Lernen dieses Themas
  • Mein Wortschatz: Seite 26-29 (D-N & N-D)
  • Mein Wortschatz: Seite 74 - Die Familie (D-N & N-D)
D-N = van Duits naar Nederlands
N-D = van Nederlands naar Duits

Je leert de woordjes dus beide kanten op!

Slide 40 - Tekstslide

6. Check der Lernziele 
Am Ende dieser Stunde kann ich ...
  • ... mezelf met behulp van de werkwoorden wohnen, heißen, lieben in het Duits voorstellen (naam - woonplaats - familie - hobby). 


Beantwoord de volgende 5 vragen in het Duits in hele zinnen: 

Slide 41 - Tekstslide

Vertel in het Duits welke kleur jouw ogen hebben:
bijv.: Ik heb groene ogen (grüne Augen).

Slide 42 - Open vraag

Vertel in het Duits of jouw tante huisdieren heeft:
Bijv.: Zij heeft geen huisdieren (keine Haustiere).
Zij heeft een ... (ein Hund / eine Katze...)

Slide 43 - Open vraag

Beantwoord de volgende vraag in het Duits in een hele zin:

Wie heißt du?

Slide 44 - Open vraag

Beantwoord de volgende vraag in het Duits in een hele zin:

Wo wohnst du?

Slide 45 - Open vraag

Beantwoord de volgende vraag in het Duits in een hele zin:

Was liebst du?

Slide 46 - Open vraag