In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Meervoudsvormen
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen
Aan het eind van deze les ken je de regels van meervoudsvormen op -en en -s.
Aan het eind van de les kun je meervoudsvormen op -en en -s goed schrijven.
Slide 2 - Tekstslide
Meervoudsvormen
Sommige woorden, zoals rijst, hout en vee hebben geen meervoud. De meeste woorden hebben wel een meervoud, je leert in deze les de meervoudsvorm te schrijven.
Slide 3 - Tekstslide
Meervoud op -en of -s
Meestal eindigt een meervoudsvorm op -en of -s, je voelt meestal aan of een woord op -en of -s eindigt.
Bijvoorbeeld:
kast - kasten
actie - acties
Slide 4 - Tekstslide
Meervoud op -en of -s
De meeste woorden hebben maar één meervoudsvorm, maar sommige woorden hebben er twee.
Bijvoorbeeld:
seconden/secondes
appelen/appels
Slide 5 - Tekstslide
Meervoud op -en
Woorden met een dubbele klinker schrijf je in het meervoud met één klinker, zo blijft de uitspraak hetzelfde.
Bijvoorbeeld:
sloot - sloten
taal - talen
Slide 6 - Tekstslide
Meervoud op -en
Een woord dat eindigt op één klinker en één medeklinker, krijgt in het meervoud een dubbele medeklinker. Daardoor blijft de klank hetzelfde.
Bijvoorbeeld:
knop - knoppen
tak - takken
Slide 7 - Tekstslide
Geef het meervoud van schuur
Slide 8 - Open vraag
Geef het meervoud van stal
Slide 9 - Open vraag
Wat is goed geschreven?
A
tractors
B
tractoren
Slide 10 - Quizvraag
Meervoud op -en
Eindigt het woord op -it of -ik en ligt de klemtoon op een andere lettergreep, dan krijg je geen dubbele klinker.
Bijvoorbeeld:
slechterik - slechteriken
kievit - kieviten
Slide 11 - Tekstslide
Meervoud op -en
Eindigt het woord op een stomme e, dan schrijf je geen extra medeklinker.
Bijvoorbeeld:
dreumes - dreumesen
luiwammes - luiwammesen
Slide 12 - Tekstslide
Wat is goed geschreven?
A
perziken
B
perzikken
Slide 13 - Quizvraag
Meervoud op -en
Eindigt het woord op een f of een s, dan krijgt het in het meervoud meestal een v of een z.
Bijvoorbeeld:
roos - rozen
wolf - wolven
fotograaf - fotografen
Slide 14 - Tekstslide
Meervoud op -en
Enkele woorden eindigen in het meervoud op -eren.
Bijvoorbeeld:
kind - kinderen
ei - eieren
Slide 15 - Tekstslide
Wat is goed geschreven?
A
reusen
B
reuzen
Slide 16 - Quizvraag
Wat is goed geschreven?
A
kransen
B
kranzen
Slide 17 - Quizvraag
Wat is goed geschreven?
A
runden
B
runderen
Slide 18 - Quizvraag
Meervoud op -en
Als een woord eindigt op -ee, plak je er in het meervoud -ën achteraan.
Bijvoorbeeld:
zee - zeeën
Slide 19 - Tekstslide
Meervoud op -en
Als een woord eindigt op -ie, kan dat in het meervoud -iën of
-ieën worden. Ligt de klemtoon op de laatste lettergreep, dan schrijf je -ieën, ligt de klemtoon ergens anders, dan schrijf je iën.
Bijvoorbeeld:
knie - knieën
bacterie - bacteriën
Slide 20 - Tekstslide
Wat is goed geschreven?
A
feën
B
feeën
Slide 21 - Quizvraag
Wat is goed geschreven?
A
melodiën
B
melodieën
Slide 22 - Quizvraag
Wat is goed geschreven?
A
oliën
B
olieën
Slide 23 - Quizvraag
Meervoud op -s
Bij een meervoud op -s schrijf je de -s altijd vast aan het woord, behalve als je het woord dan niet meer goed uitspreekt.
Bijvoorbeeld:
tafel - tafels
bakje - bakjes
Slide 24 - Tekstslide
Meervoud op -s
Je schrijft 's als het woord eindigt op een -a, -i, -o, -u of -y die lang klinkt. Ook bij afkortingen schrijf je 's.
Bijvoorbeeld:
ski - ski's
lama - lama's
cd - cd's
Slide 25 - Tekstslide
Meervoud op -s
Bij een woord dat eindigt op -eau, -ay, -ieu, -ui, -ie, -e, -ee, -oo of -é schrijf je de -s vast.