3.3 meervoud

Meervoudsvormen

Meestal eindigt een meervoudsvorm op -en of -s, je voelt meestal aan of een woord op -en of -s eindigt. 
Bijvoorbeeld: 
  • acties en kasten.

Soms heeft een woord geen meervoud
  • Bijvoorbeeld: rijst, hout en vee. 

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Meervoudsvormen

Meestal eindigt een meervoudsvorm op -en of -s, je voelt meestal aan of een woord op -en of -s eindigt. 
Bijvoorbeeld: 
  • acties en kasten.

Soms heeft een woord geen meervoud
  • Bijvoorbeeld: rijst, hout en vee. 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Twee meervoudsvormen

De meeste woorden hebben maar één meervoudsvorm, maar sommige woorden hebben er twee. 

Bijvoorbeeld:
  • seconden/secondes
  • (aard)appelen/ (aard)appels
  • data/ datums

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud op -en

Woorden met een dubbele klinker schrijf je in het meervoud met één klinker, zo blijft de uitspraak hetzelfde.

Bijvoorbeeld:
  • sloot - sloten
  • taal - talen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud op -en

Een woord dat eindigt op één klinker en één medeklinker, krijgt in het meervoud een dubbele medeklinker. Daardoor blijft de klank hetzelfde.
Bijvoorbeeld:
  • knop - knoppen
  • tak - takken

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud op -en

Eindigt het woord op een f of een s, dan krijgt het in het meervoud meestal een v of een z.
Bijvoorbeeld:
  • roos - rozen
  • wolf - wolven

uitzondering: fotograaf - fotografen

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
De kinderen legden kransen bij het monument.
B
De kinderen legden kranzen bij het monument.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar staat het goede meervoud van bedrijf?
A
Je kunt bij verschillende bedrijven stage lopen.
B
Je kunt bij verschillende bedrijfen stage lopen.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
De kinderboekenweek ging over reusen.
B
De kinderboekenweek ging over reuzen.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud op -ën

Als een woord eindigt op -ie, kan dat in het meervoud -iën of 
-ieën worden. Ligt de klemtoon op de laatste lettergreep, dan schrijf je -ieën, ligt de klemtoon ergens anders, dan schrijf je iën.
Bijvoorbeeld:
  • zee- zeeën
  • knie - knieën
  • bacterie - bacteriën

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
Het meisje had last van haar kniën na de gymles.
B
Het meisje had last van haar knieën na de gymles.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
De arts constateerde verschillende bacteriën.
B
De arts constateerde verschillende bacterieën.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Het jongetje heeft allergiën.
B
Het jongetje heeft allergieën.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Mijn stagebegeleider vroeg of ik kopieën wilde maken.
B
Mijn stagebegeleider vroeg of ik kopiën wilde maken.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitzonderingen op deze regel
Woorden die eindigen op ik of es waar geen klemtoon op ligt, krijgen geen verdubbeling van de medeklinker (korte klank).
Bijvoorbeeld: 
  • perziken
  • monniken
  • punniken
  • slimmeriken 
  • dreumesen

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed gespeld?
A
De dreumesen aten graag kiwi's en perziken.
B
De dreumessen aten graag kiwis en perziken.
C
De dreumesen aten graag kiwi's en perzikken.
D
De dreumessen aten graag kiwi's en perzikken.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud op -s

Bij een meervoud op -s schrijf je de -s altijd vast aan het woord, behalve als je het woord dan niet meer goed uitspreekt.
Bijvoorbeeld:
  • tafel - tafels
  • bakje - bakjes

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud op -s

Je schrijft 's als het woord eindigt op een -a, -i, -o, -u of -y die lang klinkt. Ook bij afkortingen schrijf je 's.
Bijvoorbeeld:
  • ski - ski's
  • lama - lama's
  • cd - cd's

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
autos
B
auto's

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud op -s

Bij een woord dat eindigt op -eau, -ay, -ieu, -ui, -ie, -e, -ee, -oo of -é schrijf je de -s vast.
Bijvoorbeeld:
  • café - cafés
  • tattoo - tattoos
  • niveau - niveaus

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
cadeaus
B
cadeau's

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
coupés
B
coupé's

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
B
dvd's

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

bijzondere meervoudsvormen
Enkele woorden eindigen in het meervoud op -eren.
Bijvoorbeeld:
  • kind - kinderen
  • ei - eieren

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschhet meervoud van ei is?
A
De kinden hielden niet van eien.
B
De kinderen hielden niet van eien.
C
De kinderen hielden niet van eieren.
D
De kinden hielden niet van eieren.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Klankverandering
Bij sommige (vaak Latijnse) woorden verandert de klank in het meervoud van klank. 
Bijvoorbeeld:
  • museum - musea (of museums)
  • datum- data (of datums)
  • politicus - politici
  • technicus- technici
  • stad- steden

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
De musici waren verschillende datums beschikbaar.
B
De musicussen waren verschillende data beschikbaar.
C
De musicussen waren verschillende datums beschikbaar.
D
De musici waren verschillende data beschikbaar.

Slide 26 - Quizvraag

Data en datums mag allebei