3.2 Bindingen in moleculen

Herhaling 3.1
De bouw van stoffen 

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling 3.1
De bouw van stoffen 

Slide 1 - Tekstslide

Gegeven: stof AB is een moleculaire stof en stof XY is een zout.

Beoordeel de volgende twee beweringen:
I stof AB heeft in de vaste toestand een molecuulrooster en de binding tussen A en B is een atoombinding.
II stof XY heeft in de vaste toestand een ionrooster en de binding tussen X en Y is een ionbinding.

Welke van deze twee beweringen is juist?

A
beide beweringen zijn juist.
B
alleen bewering I is juist
C
alleen bewering II is juist
D
geen van beide beweringen is juist.

Slide 2 - Quizvraag

Welk soort roosters hebben vast magnesiumjodide, MgI₂ (s) en vast jood, I₂ (s)?
A
beide hebben een metaalrooster
B
beide hebben een ionrooster
C
Magnesiumjodide heeft een metaalrooster en jood heeft een molecuulrooster
D
Magnesiumjodide heeft een ionrooster en jood heeft een molecuulrooster

Slide 3 - Quizvraag


Wat voor soort binding bevat een metaalrooster?
A
atoombinding
B
ionbinding
C
metaalbinding
D
vanderwaalsbiding

Slide 4 - Quizvraag

Maak de zin af:
In een metaalrooster..

A
wisselen positieve en negatieve ionen elkaar af
B
worden positief geladen metaalionen omringd door vrijbewegende elektronen

Slide 5 - Quizvraag

3.3 Binding in moleculen 
Systematische Naamgeving
Atoombinding
Polariteit


Slide 6 - Tekstslide

Systematische naamgeving

Slide 7 - Tekstslide

Systematische naamgeving
1. Nooit het telwoord mono- voor het eerste element, wel bij alle volgende


2. Alleen het laatste element heeft de uitgang -ide
 
CO
is koolstofmono-oxide, niet monokoolstofmono-oxide
CSO
is koolstofmonozwavelmono-oxide, niet koolstofmonosulfidemono-oxide

Slide 8 - Tekstslide

Atoombinding in H2

Slide 9 - Tekstslide

Meer atoombindingen
Ook hier geldt dus weer de octetregel!

Slide 10 - Tekstslide

Atoombinding
Gemeenschappelijk elektronenpaar:
2 gedeelde elektronen (van ieder atoom) vormen samen een covalente atoombinding.

Covalentie:
aantal bindingen dat (niet-metaal) atoom kan vormen

Slide 11 - Tekstslide

Structuurformules
Een streepje geeft het gedeelde elektronenpaar weer
Een streepje is dus een binding

Slide 12 - Tekstslide

Covalentie
4 3 2 1

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Polaire en apolaire stoffen
H2O (polair)
CH4 (apolair)

Slide 15 - Tekstslide

Polaire atoombinding
Het ene atoom trekt harder aan het gedeelde elektronenpaar dan het ander
- Verschuiving  elektronenpaar naar hoogste elektronegativiteit
- "Partiële lading" (δ- en δ+)

Slide 16 - Tekstslide

Elektronegativiteit
Het verschil in elektronegativiteit (ΔEN) bepaalt het soort binding (BiNaS 40A)

ΔEN
Soort binding
Voorbeeld
< 0,4
Apolair
C-H, C-S, C=S
0,4-1,7
Polair
C-F, H-Cl, C-O, C=O
> 1,7
Ion
Na+ Cl-

Slide 17 - Tekstslide

Wat is de covalentie van stikstof?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 18 - Quizvraag

Welke binding is polair?
A
Tussen 2 atomen met ΔEN 0,4-1,7
B
Tussen 2 niet-metalen
C
Tussen een metaal en een niet-metaal
D
Tussen 2 atomen met ΔEN 0,6-1,5

Slide 19 - Quizvraag

Is de atoombinding tussen C en C polair of apolair?
A
polair
B
apolair

Slide 20 - Quizvraag

Welke stof bevat een polaire atoombinding
A
methaan
B
Stikstof
C
propanol
D
propaan

Slide 21 - Quizvraag

polair
Apolair
Ion
C-O
C-C
C-H
O-H
Na-Cl
C-F
Ca-F

Slide 22 - Sleepvraag

huiswerk
3.2: 11 t/m 14

Slide 23 - Tekstslide