Leestekens

Welkom KE3C
Je pakt je computer. Ga naar Lesson up.
Alle andere spullen zijn van tafel.
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom KE3C
Je pakt je computer. Ga naar Lesson up.
Alle andere spullen zijn van tafel.

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je leert leestekens op de juiste manier gebruiken.
  • Je weet wanneer je een komma, een dubbele punt en aanhalingstekens gebruikt in een zin.
  • Denk aan hetgeen je nog weet van leerjaar 2.

Slide 2 - Tekstslide

Leestekens

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Begrip
  • Leestekens: tekens die in de tekst gebruikt worden om een tekst beter leesbaar te maken. 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

  • Punt (gewone zin):
  • Vraagteken (vraagzin):
  • Uitroepteken (uitroep):
  • Achter woord of zin waarop je extra nadruk wil leggen
  • Om een emotie uit te drukken, zoals irritatie, boosheid of blijdschap.
  • Bij waarschuwende tekst.

Slide 7 - Tekstslide

Komma
De komma is een korte pauze in een zin. Zonder de komma kan een zin verkeerd geïnterpreteerd worden.

Slide 8 - Tekstslide

Komma
 De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
als je iemand aanspreekt
'Hé, wat doe jij hier?'
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.

Slide 9 - Tekstslide

Wat gebeurt hier?

  • De meester zei: "Pietje is een monster."
  • "De meester," zei Pietje, "is een monster."

Slide 10 - Tekstslide

Wat gebeurt hier?

  • De leerlingen die met zekerheid een voldoende willen hebben vaak goed geleerd en geoefend.
  • De leerlingen die met zekerheid een voldoende willen, hebben vaak goed geleerd en geoefend.

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeldzin zonder komma
Schrijf de zin over, met de komma op de juiste plek!

Als je gesport hebt moet je daarna douchen.
timer
1:00

Slide 12 - Tekstslide

Als je gesport hebt, moet je daarna douchen.

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeldzin zonder komma
Schrijf de zin over, met de komma op de juiste plek!

Laatst toen ik mijn kamer aan het opruimen was vond ik allerlei spullen van toen ik jong was: lego barbies kaartspellen en knuffels.
timer
2:00

Slide 14 - Tekstslide

Laatst, toen ik mijn kamer aan het opruimen was, vond ik allerlei spullen van toen ik jong was: lego, barbies, kaartspellen en knuffels.

Slide 15 - Tekstslide

Dubbele punt
  • Voor een toelichting of verklaring.
  • Voor een opsomming
  • Voor een citaat

Slide 16 - Tekstslide

Wat gebeurt hier?

  • De patiënt redt het: niet het donorhart invriezen dus!
  • De patiënt redt het niet: het donorhart invriezen dus!

Slide 17 - Tekstslide

Aanhalings-tekens
  • Bij een directe rede of citaat.
  • Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis 

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld aanhalingstekens
Directe reden of een citaat:

- 'Heb jij een pen voor me?' vroeg Rachel aan Sem.
- 'Volgende week ben ik bij mijn vader en zijn vriend', zei Storm.
- Linde smeekte haar zus: 'Mag ik alsjeblieft dat zwarte jurkje van je lenen?'
- 'Als ik je van het station moet halen', zei Lars, 'dan stuur je maar een appje.'

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld aanhalingstekens
LET OP! 
Bij een indirecte rede (je schrijft dan niet letterlijk iemands woorden) en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens.

- Rachel vroeg aan Sem of hij een pen voor haar had.

Slide 20 - Tekstslide

‘Isabelle zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 21 - Quizvraag

Bjorn vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 22 - Quizvraag

Nina zei tegen Joost: ‘Ik kan het niet vinden.’
A
Goed
B
Fout

Slide 23 - Quizvraag

Bollo, de hond van de buren, heeft het hele weekend geblaft.
A
onjuist
B
juist

Slide 24 - Quizvraag

'Je kunt ervan uitgaan', zegt hij, 'dat ik niet op tijd in de les kan komen.'
A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Wat is niet met een hoofdletter?
A
Begin van de zin
B
Namen
C
Zelfstandige naamwoorden (ding/persoon)
D
Bijvoeglijke naamwoorden (omschrijving)

Slide 26 - Quizvraag



Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
december
B
December

Slide 27 - Quizvraag

Waar moet een hoofdletter?
A
's middags kregen we bezoek.
B
'S middags kregen we bezoek.
C
's Middags kregen we bezoek.
D
'S Middags kregen we bezoek.

Slide 28 - Quizvraag

Hoofdletter of een hoofdletter?
A
Kerstmis
B
kerstmis

Slide 29 - Quizvraag

Hoofdletter of niet?
A
mevrouw Van der Vaart
B
mevrouw van der Vaart
C
Mevrouw Van Der Vaart

Slide 30 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
Pinksteren
B
pinksteren
C

Slide 31 - Quizvraag