T3 Spelling blok 5

KLAS 3
SPELLING:
CITATEN
KOMMA
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

KLAS 3
SPELLING:
CITATEN
KOMMA

Slide 1 - Tekstslide

Verschillen in betekenis

- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen


- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

  • Hij zat op haar schoot en rustte uit.
  • Hij zat op haar, schoot en rustte uit.

Slide 6 - Tekstslide

Wat staat hier?
De meester zei Pietje is een monster


Slide 7 - Tekstslide

Wat staat hier?
De meester zei: "Pietje is een monster."


Slide 8 - Tekstslide

Wat staat hier?
"De meester," zei Pietje, "is een monster."


Slide 9 - Tekstslide

Een komma zet je ...
A
Tussen twee persoonsvormen
B
Tussen twee verbindingswoorden
C
Tussen twee moeilijke woorden
D
Tussen delen van een opsomming

Slide 10 - Quizvraag

komma (,)
Voor een korte pauze in een zin
Voor een betere leesbaarheid
Om misverstanden te voorkomen

Slide 11 - Tekstslide

komma (,)
1) Tussen 2 persoonsvormen of andere werkwoordsvormen die niet tot het gezegde behoren.
Als de nood het hoogst is, haal je de beste resultaten.

Slide 12 - Tekstslide

komma (,)
1) Tussen 2 persoonsvormen of andere werkwoordsvormen die niet tot het gezegde behoren.
2) Voor een voegwoord (want, omdat, terwijl, dan, maar)
Ik heb zin in de zomer, omdat we dan 4 weken naar Frankrijk gaan.

Slide 13 - Tekstslide

komma (,)
1) Tussen 2 persoonsvormen of andere werkwoordsvormen die niet tot het gezegde behoren.
2) Voor een voegwoord (want, omdat, terwijl, dan, maar)
3) Tussen delen van een opsomming en tussen bijvoeglijke naamwoorden
Ik heb drie grote hobby's: hardlopen, lezen en dingen ondernemen met gezin en vrienden.
Ik houd van interessante, boeiende, knap geschreven boeken.

Slide 14 - Tekstslide

dubbele punt (:)
De patiënt redt het niet het donorhart invriezen dus

Slide 15 - Tekstslide

dubbele punt (:)
De patiënt redt het: niet het donorhart invriezen dus!
De patiënt redt het niet: het donorhart invriezen dus!

Slide 16 - Tekstslide

dubbele punt (:)
1) Voor een toelichting of verklaring
Vingerafdrukken worden als uniek beschouwd: zelfs verschillende vingers van dezelfde hand zijn niet gelijk.

Slide 17 - Tekstslide

dubbele punt (:)
1) Voor een toelichting of verklaring
2) voor een opsomming
De volgende leerlingen moeten nablijven: Daniël, Demi, Anouk en Annelin.

Slide 18 - Tekstslide

dubbele punt (:)
1) Voor een toelichting of verklaring
2) voor een opsomming
3) Voor een citaat
De docent meldde: "Maak je huiswerk en stel de juiste vragen, dan hoef je amper te leren voor de toets."

Slide 19 - Tekstslide

CITAAT

- Wanneer iemands woorden letterlijk weergegeven worden, heet dit een citaat

- staat altijd tussen aanhalingstekens

- wordt ook directe rede genoemd

- begint altijd met een hoofdletter




Slide 20 - Tekstslide

AANHALINGSTEKENS bij citaat

- Een citaat staat altijd tussen aanhalingstekens


Selma zei: 'Ik vond die film erg goed!'

Sharon gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'




Slide 21 - Tekstslide

DUBBELE PUNT bij citaat

- Een dubbele punt wordt voor het citaat gebruikt


Selma zei: 'Ik vond die film erg goed!'

Sharon gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'




Hoofdletter
Na de dubbele punt volgt normaal nooit een hoofdletter. Een citaat wordt wel met een hoofdletter geschreven. Na een dubbele punt bij een citaat gebruik je WEL een hoofdletter!

Slide 22 - Tekstslide

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 23 - Open vraag

Schrijf over. Zet komma waar dat moet.
Levi wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven?

Slide 24 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben

Slide 25 - Open vraag

Juist of onjuist:
Mees riep: Kijk uit voor die fietser!
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Lotte dacht: 'Wat een stomme toets.'
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Huiswerk voor morgen
blz 253 e.v. mk opdr. 4, 6 t/m 8

Slide 28 - Tekstslide