H4.1

H4.1-4.2
Je hebt een rekenmachine, papier en een pen nodig om deel te nemen aan deze quiz. 
je moet aantekeningen maken 
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H4.1-4.2
Je hebt een rekenmachine, papier en een pen nodig om deel te nemen aan deze quiz. 
je moet aantekeningen maken 

Slide 1 - Tekstslide

Tijdens een zeilrace heeft het zeilschip ‘Ernest Wind’ een constante snelheid van 9,0 km/h. Leg uit in welke tijd dit schip een afstand van 2,7 m aflegt.

A
t= 1,08 s
B
t= 0,3 s
C
t= 24,3 s
D
moeilijk

Slide 2 - Quizvraag

Jens is op weg naar zijn vertrekhal op Schiphol. Hij staat op een loopband. Hij beweegt 45 s met een snelheid van 0,8 m/s. Bereken de afstand die Jens gedurende die 45 s aflegt.
A
s= 45 m
B
s =56,25 m
C
moeilijk
D
s= 36 m

Slide 3 - Quizvraag

Beschrijf de beweging van een voorwerp
A
de eerste 2 min niet in beweging en daarna beweegt hij met een constante snelheid.
B
de eerste2 min niet in beweging en daarna beweegt hij met een versnelde snelheid.
C
de eerste 2 min in constant beweging en daarna beweegt hij met een versnelde snelheid.
D
de eerste 2 min in constant beweging en daarna beweegt hij met een vertraagd snelheid.

Slide 4 - Quizvraag

Een olietanker vaart eenparig met een snelheid van 25,5 km/h. Bereken de afstand die de tanker na 11 uur en 12 minuten heeft afgelegd. Rond af op een geheel getal.
A
s= 28 Km
B
s= 30 Km
C
s= 29 Km
D
s= 31 Km.

Slide 5 - Quizvraag

symbool van eenheid: m/s of km/h
Grootheid: afstand 
Grootheid: gemiddelde snelheid
symbool Vm
symbool Vm
eenheid: meter of kilometer 
eenheid m of km
symbool: sd m of 

Slide 6 - Sleepvraag

Tijdens een tijdrit rijdt een wielrenner een afstand van 54 km in 1 uur, 6 minuten en 21 seconden. Bereken de gemiddelde snelheid in m/s.
A
V gem= 21,4 m/s
B
V gem= 15,6 m/s
C
V gem= 15,8 m/s
D
V gem= 13,6 m/s

Slide 7 - Quizvraag

waar je nu verantwoordelijk voor bent? 
1- met een verhoudingstabel/ formule de gemiddelde snelheid, de afstand en tijd berekenen;
2- bepalen of een voorwerp met constante snelheid beweegt;

Slide 8 - Tekstslide

Tijdens een tijdrit rijdt een wielrenner een afstand van 54 km in 1 uur, 6 minuten en 21 seconden. Bereken de gemiddelde snelheid in m/s.
A
V gem= 21,4 m/s
B
V gem= 15,6 m/s
C
V gem= 15,8 m/s
D
V gem= 13,6 m/s

Slide 9 - Quizvraag

wat zie jij hier?
A
afstand, tijd diagram
B
tijd,afstand diagram
C
snelheid, tijd diagram
D
snelheid, afstand diagram

Slide 10 - Quizvraag

op welk deel het voorwerp stand still
A
deel 1
B
deel 2
C
deel 4
D
deel 7

Slide 11 - Quizvraag

op welk deel het voorwerp beweegt met 4 m/s snelheid
A
1
B
5
C
2
D
8

Slide 12 - Quizvraag

op welk deel het voorwerp vertraagt
A
1
B
5
C
2
D
8

Slide 13 - Quizvraag

bij een eenparige beweging hoort een:
A
constante snelheid
B
versnelde snelheid
C
vertraagde snelheid
D
alle antwoorden zijn onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Bij welk type beweging horen
de meetgegevens in de tabel?

A
eenparige beweging
B
versnelde beweging
C
vertraagde beweging
D
niet-eenparige beweging

Slide 15 - Quizvraag

Bij welk type beweging hoort
de grafiek ?

A
eenparige beweging
B
versnelde beweging
C
vertraagde beweging
D
niet-eenparige beweging

Slide 16 - Quizvraag

Bij welk type beweging horen
de meetgegevens in de tabel?

A
eenparige beweging
B
versnelde beweging
C
vertraagde beweging
D
alle antwoorden zijn onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Bij welk type beweging horen
de meetgegevens in de tabel?

A
eenparige beweging
B
versnelde beweging
C
vertraagde beweging
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 18 - Quizvraag

Bij welk type beweging hoort
de grafiek?

A
eenparige beweging
B
versnelde beweging
C
vertraagde beweging
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 19 - Quizvraag

Bij welk type beweging hoort
de grafiek?

A
eenparige beweging
B
versnelde beweging
C
vertraagde beweging
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 20 - Quizvraag

bij een versnelde beweging hoort een:
A
constante snelheid
B
versnelde snelheid
C
vertraagde snelheid
D
alle antwoorden zijn onjuist

Slide 21 - Quizvraag

bij een versnelde beweging hoort een:
A
eenparige beweging
B
versnelde beweging
C
vertraagde beweging
D
niet-eenparige beweging

Slide 22 - Quizvraag

In 2014 legt schaatsster Ireen Wüst en ronde van 400 meter af in een tijd van 32 seconden.

wat zijn de gegevens?


A
a = 400 m; t = 32 s
B
s = 400 m; t = 32 s
C
s = 32 s; v = 400 m
D
v = 32 s; s = 400 m

Slide 23 - Quizvraag

In 2014 legt schaatsster Ireen Wüst en ronde van 400 meter af in een tijd van 32 seconden. Bereken de gemiddelde snelheid van de schaatsster in m/s.

wat is gevraagd?

A
v gem in m/s
B
s in m
C
t in s
D
a in s

Slide 24 - Quizvraag

In 2014 legt schaatsster Ireen Wüst en ronde van 400 meter af in een tijd van 32 seconden. Bereken de gemiddelde snelheid van de schaatsster in m/s.

wat is de formule van snelheid?


A
t/s
B
s x t
C
s/t
D
a x t

Slide 25 - Quizvraag

In 2014 legt schaatsster Ireen Wüst en ronde van 400 meter af in een tijd van 32 seconden. Bereken de gemiddelde snelheid van de schaatsster in m/s.

A
12,5 s/m
B
12,5 m/s
C
12,5 m x s
D
12800 m x s

Slide 26 - Quizvraag

Linn rijdt een flinke afstand op haar racefiets. Na drieënhalf uur fietsen kijkt ze op haar fietscomputer. Ze ziet dat haar gemiddelde snelheid 28 km/h is.
Welke afstand heeft Linn in drieënhalf uur afgelegd?

A
8 m
B
98 m
C
8 km
D
98 km

Slide 27 - Quizvraag