Oefentoets hoofdstuk 5

Oefentoets hoofdstuk 5
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets hoofdstuk 5

Slide 1 - Tekstslide

Er zit 3 seconden tussen
de twee foto's. wie had
de grootste snelheid?
A
De wandelaar
B
De fietser

Slide 2 - Quizvraag

Muriël maakt een foto van een beweging. Daarbij gebruikt ze een lamp die met regelmatige tussenpozen een korte lichtflits geeft. Hoe heet deze lamp?

Hoe heet zo'n lamp?

Slide 3 - Open vraag

Je ziet een stroboscopische foto van een speelgoedeend die weg wordt gegooid.
Op welk moment bewoog de speelgoedeend het langzaamst?
A
Toen hij beneden was
B
Toen hij boven was
C
Hij bewoog steeds even snel

Slide 4 - Quizvraag

Een skater springt van een schans. De tijd tussen twee opeenvolgende beelden is 0,15 s.
Hoeveel tijd zit er tussen de eerste en de laatste opname?
A
0,75 s
B
0,90 s
C
1,05 s
D
1,20 s

Slide 5 - Quizvraag

Een skater springt van een schans. Het tijdsverschil tussen de eerste en de laatste opname is 0,6 s.
Hoeveel tijd zit er tussen twee opeenvolgende opnames?
A
0,10 s
B
0,09 s
C
3,6 s
D
4,2 s

Slide 6 - Quizvraag

Je ziet het plaats-tijddiagram van een auto die een helling afrolt. De auto rolt van stilstand naar beneden. Bepaal op welke plaats de auto zich bevindt na 2,3 s en vul deze plaats in.
A
43 cm
B
48 cm
C
37 cm
D
57 cm

Slide 7 - Quizvraag

Je ziet het plaats-tijddiagram van een auto die een helling afrolt. De auto rolt van stilstand naar beneden. Bepaal na hoeveel tijd de auto zich op 21 cm bevindt en vul deze tijd in.
A
1,0 s
B
1,2 s
C
1,4 s
D
1,6 s

Slide 8 - Quizvraag

Klaas-Jan neemt een strafschop. De bal legt de 11 m af in 0,25 s.
Bereken de gemiddelde snelheid van de bal.
A
0,023 m/s
B
44 m/s
C
2,75 m/s
D
158 m/s

Slide 9 - Quizvraag

Reken de snelheid in m/s om naar de snelheid in km/h. Rond af op een geheel getal. 30 m/s = ..... km/h

Slide 10 - Open vraag

Reken de snelheid in km/h om naar de snelheid in m/s. Rond af op een geheel getal. 126 km/h = ... m/s

Slide 11 - Open vraag

Patrick rijdt op zijn brommer in 0,3 h van huis naar school. Zijn gemiddelde snelheid is 36 km/h.
Bereken hoever Patrick van school woont. Kies het juiste antwoord.
A
0,008 km
B
10,8 km
C
120 km
D
12 km

Slide 12 - Quizvraag

Voetballer Klaas-Jan schiet op doel. De bal verlaat zijn schoen richting rechterhoek met een snelheid van 25 m/s.
De bal zal de doellijn passeren na 0,46 s.
Hoe ver stond Klaas-Jan van het doel toen hij schoot?
A
9 m
B
11,5 m
C
23 m
D
90 m

Slide 13 - Quizvraag

Wat kan je zeggen van de snelheid bij
een eenparige beweging?
Wat kan je zeggen van de snelheid bij een eenparige beweging?
A
de snelheid neemt af
B
de snelheid blijft gelijk
C
de snelheid neemt toe

Slide 14 - Quizvraag

Bij een versnelde beweging wordt de snelheid?
A
lager
B
blijft gelijk
C
groter

Slide 15 - Quizvraag

Je ziet een stroboscopische foto van een blokje dat beweegt. De beweging begint in a. Tussen a en b beweegt het
A
Versneld
B
Vertraagd
C
Eenparig
D
niet

Slide 16 - Quizvraag

Je ziet een stroboscopische foto van een blokje dat beweegt. De beweging begint in a. Tussen b en c beweegt het
A
Versneld
B
Vertraagd
C
Eenparig
D
niet

Slide 17 - Quizvraag

Een regendruppel valt uit een wolk. 
Een vliegtuig landt op de landingsbaan
Iemand staat op een roltrap
Versnelde beweging
vertraagde beweging
eenparige beweging

Slide 18 - Sleepvraag


Een voorwerp legt in dezelfde tijd steeds een kleinere afstand af.
Een voorwerp legt in dezelfde tijd steeds een grotere afstand af.
Een voorwerp legt in dezelfde tijd steeds dezelfde afstand af.
Versnelde beweging
vertraagde beweging
eenparige beweging

Slide 19 - Sleepvraag

Een groep leerlingen heeft de beweging van een fiets vastgelegd. Ze hebben daarvoor een baan uitgezet van vijftig meter. Daarna zijn ze met een stopwatch langs de baan gaan staan, met tussenruimtes van tien meter. De stopwatches werden tegelijk gestart, toen de fietser de startlijn passeerde. Elke keer dat de fietser een leerling passeerde, drukte die zijn of haar stopwatch in.
In de tabel zie je de verzamelde meetgegevens. Geef aan om welk soort beweging het gaat.
A
Versneld
B
Vertraagd
C
Eenparig
D
geen beweging

Slide 20 - Quizvraag

Een vrachtauto rijdt over een autoweg van 120 km lang. Hij doet hier 1,5 uur over. De chauffeur heeft de cruisecontrol ingeschakeld. Hierdoor rijdt de vrachtauto steeds met dezefde snelheid. Bereken de snelheid van de vrachtauto. Kruis het juiste antwoord aan.
A
40 km/h
B
80 km/h
C
120 km/h
D
160 km/h

Slide 21 - Quizvraag

Een fietser rijdt over de Afsluitdijk. Deze is 32 km lang. Hij doet hier 2 uur over. De fietser heeft wind mee en fietst steeds met dezefde snelheid. Bereken de snelheid van de fietser. Kruis het juiste antwoord aan.
A
8 km/h
B
16 km/h
C
32 km/h
D
48 km/h

Slide 22 - Quizvraag

Aan de bovenzijde van een roltrap kun je staan. Aan de onderzijde rollen de treden met eenzelfde tempo weer terug. De totale lengte van een roltrap is 124 m. In 1 minuut en 36 seconden draait deze roltrap helemaal rond. Bereken de snelheid van de roltrap. Kruis het juiste antwoord aan.
A
0,77 m/s
B
1,29 m/s
C
91,2 m/s
D
168,6 m/s

Slide 23 - Quizvraag

Je ziet vier afstand-tijddiagrammen van verschillende bewegingen van een voorwerp. Welk diagram hoort bij een versnelde beweging van het voorwerp?
A
a
B
b
C
c
D
d

Slide 24 - Quizvraag

Je ziet vier afstand-tijddiagrammen van verschillende bewegingen van een voorwerp. Welk diagram hoort bij een stilstaand voorwerp?
A
a
B
b
C
c
D
d

Slide 25 - Quizvraag

Je ziet vier afstand-tijddiagrammen van verschillende bewegingen.

Welk diagram hoort bij een eenparige beweging?
A
a
B
b
C
c
D
d

Slide 26 - Quizvraag

Ank rijdt op haar fiets van Assen naar Utrecht. In de figuur zie je het plaats-tijddiagram van haar beweging .
De afstand die ze na 5 h heeft afgelegd is gelijk aan:
A
0 km
B
50 km
C
100 km
D
150 km

Slide 27 - Quizvraag

Kruis de juiste omschrijving van de remweg aan.
A
de afstand die een auto aflegt tijdens de vertraagde beweging
B
De totale afstand die een auto nodig heeft om tot stilstand te komen
C
De afstand die de auto aflegt tijdens het reageren

Slide 28 - Quizvraag

Shanna rijdt met haar vriend achterop de scooter naar de stad. De remweg van haar scooter is onder deze omstandigheden langer dan als ze alleen op de scooter zit. Doordat ze haar vriend achterop heeft, is de totale massa ... normaal
A
Groter dan
B
Kleiner dan
C
gelijk

Slide 29 - Quizvraag

Een vrachtwagen rijdt met een volle container naar een winkel. Daar wordt de container helemaal uitgeladen. De vrachtwagen rijdt met een lege container terug naar zijn opdrachtgever.
Hoeveel afstand kan de chauffeur op de terugweg houden tot het verkeer voor zich op de snelweg, als hij bij een noodstop toch op tijd stil wil staan?
A
Evenveel als op de heenreis
B
Meer dan op de heenreis
C
Minder dan op de heenreis

Slide 30 - Quizvraag

Dat een auto niet op tijd tot stilstand kan komen, kan verschillende oorzaken hebben.

Welke omstandigheden beïnvloeden de remweg?
A
De bestuurder kijkt op een kaart om de route te vinden.
B
De snelheid van de auto is hoger dan toegestaan
C
De bestuurder probeert het ruziën van zijn kinderen achterin te stoppen
D
De bestuurder is moe

Slide 31 - Quizvraag

Een auto heeft niet onder alle omstandigheden dezelfde remweg.
Kruis de grootheden aan die de remweg NIET beïnvloeden.
A
De afstand
B
De massa
C
De remkracht
D
De snelheid

Slide 32 - Quizvraag

Dat een auto niet op tijd tot stilstand kan komen, kan verschillende oorzaken hebben.
Welke omstandigheden beïnvloeden NIET de remweg?
A
De auto trekt een zwaar beladen aanhangwagen
B
De auto rijdt sneller dan de maximumsnelheid
C
De autobanden hebben bijna profiel meer
D
De bestuurder voert een telefoongesprek

Slide 33 - Quizvraag

Als het sneeuwt, heeft een auto bij een snelheid van 80 km/h een remweg van 100 m.
Welke bewering over de remweg onder dezelfde omstandigheden bij 120 km/h is juist?
A
De remweg is even lang
B
De remweg is korter
C
De remweg is langer

Slide 34 - Quizvraag

Een automobiliste rijdt met 80 km/h over een doorgaande weg. Ze ziet dat de vrachtauto voor haar een deel van zijn lading verliest. Ze reageert snel, maar toch duurt het even tot ze de rem intrapt. Enkele seconden later komt haar auto nog net op tijd tot stilstand.
Tussen welke twee momenten legt de auto de reactieafstand af?
A
Tussen het intrappen van de rem en het stilstaan
B
Tussen het zien en het intrappen van de rem
C
tussen het zien en het stilstaan

Slide 35 - Quizvraag

Een automobiliste rijdt met 80 km/h over een doorgaande weg. Ze ziet dat een vrachtauto voor haar een deel van zijn lading verliest. Ze reageert snel, maar toch duurt het even tot ze de rem intrapt. Enkele seconden later komt haar auto nog net op tijd tot stilstand.
Hoe noem je de afstand die haar auto aflegt tussen het moment dat ze de lading ziet schuiven en het moment dat ze de rem intrapt?
A
De reactieafstand
B
De remweg
C
De stopafstand

Slide 36 - Quizvraag

Een automobilist rijdt door een straat waar kinderen spelen. Plots rent een kind de straat op. De autombilist moet remmen. De remweg van zijn auto is 11,6 m. De reactieafstand is 9,5 m. Bereken de stopafstand van de auto.

Slide 37 - Open vraag

Een automobilist rijdt in de richting van een verkeerslicht. Het verkeerslicht springt op oranje. De autombilist moet remmen. De remweg van zijn auto is 23,8 m. De reactieafstand is 15,6 m.
Bereken de stopafstand van de auto.
A
39,4 m
B
8,2 m
C
371,3 m
D
1,5 m

Slide 38 - Quizvraag