In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Je leert over stelling, argument en standpunt.
Slide 1 - Tekstslide
Theorie
- Stelling
- Argument
- Standpunt
Slide 2 - Tekstslide
Stelling
Een stelling = een te bewijzen bewering
Je bent het ermee eens, of oneens
Slide 3 - Tekstslide
Hoe maak je een goede stelling? 1
Ten eerste mag het niet om een vaststaand feit gaan, er moeten verschillende kanten aan een stelling zitten. Deze verschillende kanten kun je wel weer met feiten beargumenteren, maar de stelling op zich mag geen feit zijn.
Slide 4 - Tekstslide
Hoe maak je een goede stelling? 2
Ten tweede moet je controleren of je stelling geen argument bevat. Je mag bijvoorbeeld niet de stelling 'De doodstraf moet worden ingevoerd om de criminaliteit tegen te gaan' aannemen. 'Om de criminaliteit tegen te gaan' is hier eigenlijk al een argument vóór het invoeren van het argument. De goede stelling is dus 'De doodstraf moet worden ingevoerd'.
Slide 5 - Tekstslide
Hoe maak je een goede stelling? 3
Als derde punt is het handig om te kijken of je stelling een ontkenning bij zich heeft. Het is namelijk handiger om een stelling aan te nemen waar geen ontkenning in zit. Hierdoor voorkom je dubbele ontkenningen van de tegenstander: "Ik vind niet dat de politiek niet...".
Slide 6 - Tekstslide
Voorbeeld
Docenten moeten fysiek lesgeven aan kinderen die digitaal onbereikbaar zijn.
We moeten allemaal op internet bestellen.
Kortere zomervakantie dus school wordt langer volgende jaar.
Slide 7 - Tekstslide
Voorbeeld
Het WK Vrouwenvoetbal moet meer aandacht krijgen in Nederland.
IQ testen moeten worden verboden
Alle bedreigde dieren moeten gekloond worden.
Slide 8 - Tekstslide
Argument
argument = een uitspraak die iemand aanvoert om een ingenomen standpunt te rechtvaardigen of te verantwoorden.
Of met andere woorden: Het onderbouwen van een standpunt. Een reden (of een grond.)
Slide 9 - Tekstslide
Voorbeeld
Zullen we afspreken? Nee, want ik heb huiswerk.
'want ik heb huiswerk' is een reden waarom je niet kunt afspreken. Dat noemen we een argument.
Slide 10 - Tekstslide
Standpunt
Een standpunt = een mening = een in de mens aanwezige subjectieve opvatting, ten opzichte van toestanden, gebeurtenissen of andere personen.
Slide 11 - Tekstslide
Voorbeeld
Stelling: De regering heeft een goed milieubeleid.
Standpunt: Ik vind dat de regering geen goed milieubeleid voert.
Standpunten herken je aan signaalwoorden als: ik vind, volgens mij, kortom, alles bij elkaar genomen denk ik dat, dus.
Slide 12 - Tekstslide
Opdracht
Je ziet de stelling staan, neem een standpunt in, bedenk twee argumenten, typ je antwoord.
Slide 13 - Tekstslide
Stelling: Het WK Vrouwenvoetbal moet meer aandacht krijgen in Nederland.
Slide 14 - Open vraag
Opdracht
Je ziet de stelling staan, neem een standpunt in, bedenk twee argumenten, typ je antwoord.
Slide 15 - Tekstslide
Stelling: IQ testen moeten worden verboden
Slide 16 - Open vraag
Opdracht
Je ziet de stelling staan, neem een standpunt in, bedenk twee argumenten, typ je antwoord.
Slide 17 - Tekstslide
Stelling: Alle bedreigde dieren moeten gekloond worden.