Ten eerste mag het niet om een vaststaand feit gaan, er moeten verschillende kanten aan een stelling zitten. Deze verschillende kanten kun je wel weer met feiten beargumenteren, maar de stelling op zich mag geen feit zijn.
Slide 6 - Tekstslide
Hoe maak je een goede stelling? 2
Ten tweede moet je controleren of je stelling geen argument bevat. Je mag bijvoorbeeld niet de stelling 'De doodstraf moet worden ingevoerd om de criminaliteit tegen te gaan' aannemen. 'Om de criminaliteit tegen te gaan' is hier eigenlijk al een argument vóór het invoeren van het argument. De goede stelling is dus 'De doodstraf moet worden ingevoerd'.
Slide 7 - Tekstslide
Hoe maak je een goede stelling? 3
Als derde punt is het handig om te kijken of je stelling een ontkenning bij zich heeft. Het is namelijk handiger om een stelling aan te nemen waar geen ontkenning in zit. Hierdoor voorkom je dubbele ontkenningen van de tegenstander: "Ik vind niet dat de politiek niet...".
Slide 8 - Tekstslide
Voorbeeld
Btw op groente en fruit moet worden afgeschaft.
Er mag geen vuurwerk meer verkocht worden aan consumenten
Slide 9 - Tekstslide
Opdracht
Bedenk een goede stelling over het nieuws wat je hebt gezien.
Slide 10 - Tekstslide
Stelling:
Slide 11 - Open vraag
Stelling
Eens
Oneens
A
B
Slide 12 - Tekstslide
Standpunt
Een standpunt = een mening = een in de mens aanwezige subjectieve opvatting, ten opzichte van toestanden, gebeurtenissen of andere personen.
Slide 13 - Tekstslide
Mening
Als je je mening onder woorden wil brengen, maak je gebruik van beoordelingswoorden. Bij Nederlands een boekbespreking gebruik je bv (let op de tegenstellingen)
spannend, boeiend - saai
moeilijk - makkelijk
kinderachtig - geschikt voor mijn leeftijd
verrassend - voorspelbaar
Slide 14 - Tekstslide
Voorbeeld
Stelling: De regering heeft een goed milieubeleid.
Mening: Ik vind dat de regering geen goed milieubeleid voert.
Meningen of standpunten herken je aan signaalwoorden als: ik vind, volgens mij, kortom, alles bij elkaar genomen denk ik dat, dus.
Slide 15 - Tekstslide
Mening over de les
(Start met bv: ik vind, volgens mij, kortom, alles bij elkaar genomen denk ik dat)
Slide 16 - Open vraag
Overige dia's
Slide 17 - Tekstslide
Theorie
- Stelling
- Argument
- Standpunt
Slide 18 - Tekstslide
Stelling: Btw op groente en fruit moet worden afgeschaft.
Slide 19 - Open vraag
Argument
argument = een uitspraak die iemand aanvoert om een ingenomen standpunt te rechtvaardigen of te verantwoorden.
Of met andere woorden: Het onderbouwen van een standpunt. Een reden (of een grond.)
Slide 20 - Tekstslide
Voorbeeld
Zullen we afspreken? Nee, want ik heb huiswerk.
'want ik heb huiswerk' is een reden waarom je niet kunt afspreken. Dat noemen we een argument.
Slide 21 - Tekstslide
Opdracht
Je ziet de stelling staan, neem een standpunt in, bedenk twee argumenten, typ je antwoord.
Slide 22 - Tekstslide
Stelling: Btw op groente en fruit moet worden afgeschaft.
Slide 23 - Open vraag
NIEUWSQUIZ
Week 20
Schooljaar 2021-2022
Slide 24 - Tekstslide
A
Slide 25 - Quizvraag
Argument
argument = een uitspraak die iemand aanvoert om een ingenomen standpunt te rechtvaardigen of te verantwoorden.
Of met andere woorden: Het onderbouwen van een standpunt. Een reden (of een grond.)
Slide 26 - Tekstslide
Voorbeeld
Zullen we afspreken? Nee, want ik heb huiswerk.
'want ik heb huiswerk' is een reden waarom je niet kunt afspreken. Dat noemen we een argument.
Slide 27 - Tekstslide
verschil mening en feit
feit = informatie
mening = wat je vindt
Slide 28 - Tekstslide
Discussie
Een discussie is een vorm van bespreking, zoals een gesprek of andere vorm van communicatie, tussen twee of meer partijen over een bepaald onderwerp, waarbij de partijen elkaar van een bepaald standpunt proberen te overtuigen.