Persoonlijk voornaamwoord in 3e en 4e bij voorzetsels
1 / 27
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Noem de voorzetsels voor de 3e naamval
Slide 2 - Woordweb
Noem de voorzetsels voor de 4e naamval
Slide 3 - Woordweb
ohne (mij)
A
ich
B
mir
C
mich
Slide 4 - Quizvraag
mit (jou)
A
du
B
dir
C
dich
Slide 5 - Quizvraag
bei (u)
A
Sie
B
ihnen
C
Ihnen
Slide 6 - Quizvraag
durch (hem)
A
ihm
B
ihn
C
er
Slide 7 - Quizvraag
aus (jou)
A
du
B
dir
C
dich
Slide 8 - Quizvraag
Ich spiele ....... (tegen hem)
A
gegen er
B
gegen ihm
C
gegen ihn
Slide 9 - Quizvraag
......... (door hen) wird mein Zimmer gemütlich
A
durch sie
B
durch ihnen
Slide 10 - Quizvraag
....... (voor wie) ist der Spiegel?
A
für wer
B
für wen
C
für wem
Slide 11 - Quizvraag
......... (zonder jou) möchte ich hier nicht wohnen.
A
ohne du
B
ohne dir
C
ohne dich
Slide 12 - Quizvraag
Ich liebe meine Katze und kümmere mich gern ......... (om haar)
A
um Sie
B
um Ihnen
C
um ihnen
D
um sie
Slide 13 - Quizvraag
Der Sturm kommt nicht ........ (tot jullie)
zu Hause seid.
zu Hause seid.
A
bis ihr
B
bis euch
Slide 14 - Quizvraag
für (hem)
Slide 15 - Open vraag
gegen (jullie)
Slide 16 - Open vraag
zu (haar)
Slide 17 - Open vraag
von (ons)
Slide 18 - Open vraag
mit (het)
Slide 19 - Open vraag
bei (hen)
Slide 20 - Open vraag
Ist das Buch ...... (voor ons)?
Slide 21 - Open vraag
Haben Sie einen Stuhl ......... (voor mij)
Slide 22 - Open vraag
Der Bauernhof ist so leer ...... (zonder haar)
Slide 23 - Open vraag
........ (tegen wie) spielt die Mannschaft?
Slide 24 - Open vraag
......... (door jullie) habe ich die Prüfung geschafft
Slide 25 - Open vraag
Es geht nicht ........ (om jou), sondern ....... (om mij)
Slide 26 - Open vraag
Er kam ........ (haar tegemoet ).............
