Geboorte, sterfte en migratie van soorten zorgen voor een biologisch evenwicht.
C
Beide groepen wegen het zelfde.
Slide 9 - Quizvraag
Het weer heeft invloed op een populatie (op alle populaties)
Veel gras = veel voedsel voor de konijnen = veel konijnen
Veel konijnen = veel voedsel voor de vossen = veel vossen
Veel vossen eten de konijnen op = minder konijnen
minder konijjnen = minder voedsel voor de vos = minder vossen
Slide 10 - Tekstslide
Welk van deze antwoorden bestaat alleen uit biotische factoren?
A
Individu, populatie, biotoop
B
Populatie, biotoop, ecosysteem
C
Levensgemeenschap, biotoop, individu
D
Levensgemeenschap, populatie, individu
Slide 11 - Quizvraag
In een optimumkromme geef je weer:
A
de hoeveelheid babyguppies in de populatie
B
De temperatuur van de populatie
C
de groei- en voortplantingskansen van een populatie
D
De gemiddelde leeftijd in een populatie.
Slide 12 - Quizvraag
Door een zachte winter is er veel gras en wordt de populatie konijnen groter. Wat gebeurt er met de populatie vossen in dit gebied?
A
De populatie neemt af omdat de konijnen teveel ruimte innemen
B
De populatie neemt af omdat de konijnen teveel holen graven in dit gebied
C
De populatie neemt toe omdat er meer holen zijn voor de vos
D
De populatie neemt toe omdat er meer voedsel is.
Slide 13 - Quizvraag
Waar hangt de populatiegrote vanaf?
A
Het biologisch evenwicht
B
Abiotische factoren
C
Biotische factoren
D
Biotische + Abiotische factoren
Slide 14 - Quizvraag
Wat is een biologisch evenwicht?
A
De populatiegrootte schommelt om een evenwichtswaarde heen.
B
Geboorte, sterfte en migratie zorgen voor een biologisch evenwicht.
C
antwoord A en B zijn goed
D
Antwoord A en B zijn beiden fout.
Slide 15 - Quizvraag
Lesdoelen
Na deze les:
Weet je waarom dieren zich aanpassen aan het milieu?
Weet je wat gestroomlijnde dieren zijn?
Slide 16 - Tekstslide
Aanpassingen bij dieren
Dieren hebben aanpassingen in het milieu waarin ze leven. Deze aanpassingen kunnen te maken hebben met voeding, voortbeweging, ademhaling en voortplanting
Slide 17 - Tekstslide
Aanpassen aan het water
Gestroomlijnde lichaamsvormen
De kop, romp en staart gaan geleidelijk in elkaar over.
Waterdieren hebben kieuwen/longen of vinnen
staartvin: voortbewegen
Huid bedekt met schubben en slijm
Slide 18 - Tekstslide
Aanpassen aan het land
Niet gestroomlijnd
Vaak zwaarder omdat ze hun eigen gewicht moeten dragen.
Stevige poten en zwaar skelet
Slide 19 - Tekstslide
Aangepast aan land
zoolganger
teenganger
topganger/hoefganger
Slide 20 - Tekstslide
Vogels (Poten)
Poten aangepast aan functie
Slide 21 - Tekstslide
Vogels (snavel)
Priemsnavel: diep in de grond
Haaksnavel: in stukken scheuren
Pincetsnavel: voor kleine insecten
Kegelsnavel: voor het eten van zaden
Zeefsnavel: voor waterplantjes en kleine water diertjes
Slide 22 - Tekstslide
www.npostart.nl
Slide 23 - Link
Wat is een gestroomlijnd lichaam?
A
Waslaagje die het lichaam bedekt
B
Verandering van kleur in het lichaam
C
Dit zijn de vinnen van een waterdier
D
Wanneer kop, lijf en staart in elkaar overlopen.
Slide 24 - Quizvraag
Een voorbeeld van een teenganger is een:
A
Mens
B
Paard
C
Beer
D
Hond
Slide 25 - Quizvraag
Lesdoelen
Na deze les:
Weet je waarom dieren zich aanpassen aan het milieu?