Persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en onderwerp.

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 7

Persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en onderwerp.

In elke zin zitten werkwoorden

Eén van die werkwoorden is de persoonsvorm.

Een persoonsvorm is een werkwoord
Elke zin heeft een persoonsvorm

Persoonsvorm

• Als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm.
• Als je de zin van enkelvoud naar meervoud verandert of andersom, verandert de persoonsvorm.
• Maak een ja-nee-vraag van de zin. De persoonsvorm staat dan vooraan. 

Wat is de persoonsvorm in de zin:

"De persoonsvorm is altijd een werkwoord."

1. De persoonsvorm
2. is
3. altijd
4. een werkwoord

Wat is de persoonsvorm in de zin:
"Marianne weet de persoonsvorm.

1. Marianne
2. weet
3. persoonsvorm
4. de

 Werkwoordelijk gezegde

• Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  
• Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  
• De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  
• Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.

Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!

• Ik heb veel te doen.
  

--> werkwoordelijk gezegde: heb te doen

Werkwoordelijk gezegde (wwg)

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

"Ik kan dit niet betalen."

1. kan
2. betalen
3. kan niet betalen
4. kan betalen

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Sturen jullie ook altijd Kerstkaarten?

1. jullie
2. Kerstkaarten
3. Sturen

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de onderstaande zin:

Ik heb een hele reep chocolade gegeten.

1. Ik
2. heb
3. heb gegeten
4. gegeten

De persoonsvorm is altijd ...

1. een persoon
2. een dier of ding
3. een werkwoord
4. een lidwoord

Onderwerp bepalen

Wie/wat + persoonsvorm = onderwerp.

Let op: Wie komt voor wat!!

Wat is het onderwerp?
De plant staat in de kamer.

1. de plant
2. de kamer
3. staat

Mijn buurman gleed uit over de vloer.

Wat is het onderwerp?

1. gleed
2. mijn buurman
3. buurman
4. vloer