2.1 t/m 2.4 herhalen (thuisles 15 okt))

Aan het eind van de les weet ik welke tekentjes ik voor groter dan, kleiner dan en gelijk aan moet gebruiken.
Aan het eind van de les heb ik paragraaf 2.1 t/m 2.4 herhaald
2.1 t/m 2.4 herhalen
Herhaling opdracht 1,2,4,5,7,8,10,13 op blz. 88 t/m 91
Kan ik antwoord geven op het doel
geen huiswerk 
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Aan het eind van de les weet ik welke tekentjes ik voor groter dan, kleiner dan en gelijk aan moet gebruiken.
Aan het eind van de les heb ik paragraaf 2.1 t/m 2.4 herhaald
2.1 t/m 2.4 herhalen
Herhaling opdracht 1,2,4,5,7,8,10,13 op blz. 88 t/m 91
Kan ik antwoord geven op het doel
geen huiswerk 

Slide 1 - Tekstslide

Thuiswerk les
Deze les ga je paragraaf 2.1 t/m 2.4 herhalen
Eerst krijg je per paragraaf kort wat uitleg met een controle vraag. Daarna ga je aan de slag met enkele opdrachten uit het boek.

Slide 2 - Tekstslide

2.1 Cijfers
  • We kennen in totaal 10 cijfers waarmee wij getallen kunnen maken. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 


Het getal 35 bestaat uit:
  • Het cijfer 3
  • Het cijfer 5

Slide 3 - Tekstslide

Waarom is 10 geen cijfer, maar een getal?

Slide 4 - Open vraag

Waarde van getallen
Het getal 35 bestaat uit het cijfer 3 en het cijfer 5. 
  • Het cijfer 3 betekent 3 tientallen (dus 30)
  • Het cijfer 5 betekent 5 eenheden (dus 5)
D   H   T   E
            3   5

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de waarde van het cijfer 5 in het getal 12759,70
A
500
B
5
C
0,50
D
50

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de waarde van het cijfer 7 in het getal 12759,70
A
700
B
7
C
0,70
D
70

Slide 7 - Quizvraag

Groter, kleiner of 
Gelijk.

Slide 8 - Tekstslide

Groter, kleiner of gelijk (blz. 125)

Slide 9 - Tekstslide

Wat betekenen deze twee tekens?
> en =
A
kleiner dan en groter dan
B
kleiner dan en gelijk
C
groter dan en gelijk
D
groter dan en kleiner dan

Slide 10 - Quizvraag

Welk teken ( <, >, = ) moet er op de stipjes komen?
56 ........ 78
A
<
B
>
C
=

Slide 11 - Quizvraag

Welk teken ( <, >, = ) moet er op de stipjes komen?
3,2 ....... 3,20
A
<
B
>
C
=

Slide 12 - Quizvraag

Je hebt paragraaf 2.1 t/m 2.4 herhaald en nu kan je aan de slag met opdrachten uit het boek.

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag
Maken opdracht:
Herhaling opdracht 1,2,4,5,7,8,10,13 op blz. 88 t/m 91

Als je iets niet snapt kan je zelf in je boek uitleg opzoeken.
Kom je er dan toch nog niet uit dan kan je de volgende les de juf uitleg vragen.

Slide 14 - Tekstslide

Doelen van de les behaald?
Aan het eind van de les heb ik paragraaf 2.1 t/m 2.4 herhaald

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk?


Geen huiswerk :)

Slide 16 - Tekstslide