M3: grammatica 4.7 (werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde)

Grammatica
en
Spelling
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica
en
Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Lezen
Terugblik
4.7
Opdrachten

23 mei: toets spelling en grammatica

Slide 2 - Tekstslide

Lezen
Boekopdracht inleveren: 16 april
Vandaag lezen we even niet!! Volgende les wellicht wel!
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik
Hoofdlettergebruik
Woordenlijst leren op blz. 131

Slide 4 - Tekstslide

4.7 grammatica
Wat is ook alweer het werkwoordelijk gezegde?

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (wg)
Persoonsvorm en de andere werkwoorden. Een werkwoordelijk gezegde geeft altijd aan wat iemand doet of ondergaat.

In een werkwoordelijk gezegde (wg) heeft het belangrijkste werkwoord een duidelijke betekenis: het is een zelfstandig werkwoord (zww).
Zij | snorkelen.         wg: snorkelen
           zww
Zouden | jullie | willen duiken?       wg: zouden willen duiken
                                                 zww

Slide 6 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde (ng)
Sommige zinnen hebben geen werkwoordelijk gezegde, maar een naamwoordelijk gezegde. Dan zegt het gezegde niet wat iemand doet, maar geeft het een eigenschap van iemand weer. Het vertelt dus wat iemand is of wordt.

In een naamwoordelijk gezegde (ng) heeft het belangrijkste werkwoord géén duidelijke betekenis. Zo’n werkwoord noem je een koppelwerkwoord (kww). Meestal is het een vorm
van zijn, worden of blijven.


Slide 8 - Tekstslide

Ng en Wg
Een werkwoordelijk gezegde bestaat uit alleen maar werkwoorden

en in een naamwoordelijk gezegde zit ook nog een bijvoeglijk of
zelfstandig naamwoord.

Slide 9 - Tekstslide

Onthouden!
Een werkwoordelijk gezegde geeft altijd aan wat iemand doet of ondergaat. Bij wg heb je een zww.

Een naamwoordelijk gezegde geeft een eigenschap van iets of iemand weer. Het vertelt dus wat iets of iemand is of wordt. Bij het ng heb je een koppelwerkwoord. 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Zeynep is lief

Is lief=....
A
werkwoordelijk gezegd
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quizvraag

De golven zijn hoger dan normaal

Zijn hoger dan normaal=....
A
werkwoordelijk gezegd
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quizvraag

Ik heb gisteren goed voor mijn toets geleerd
heb geleerd=
A
werkwoordelijk gezegd
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quizvraag

Sommige reclames zijn hilarisch
zijn hilarisch =
A
werkwoordelijk gezegd
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 15 - Quizvraag

Aan de slag! In stilte
Maken in je werkboek:
4.7
1, 2a, 3

4.5
4.5: 5a, 7b en leer de woorden op blz. 131
Klaar? Dan ga je lezen/werken aan boekopdracht

Slide 16 - Tekstslide