Logistiek H6 | Hoeveel artikelen houd ik op voorraad? 6.3 t/m 6.4

Planning
  • Uitleg hoofdstuk 6 paragraaf 6.3 en 6.4 
  • Samen maken
    - paragraaf 6.3
    - weet je het nu opdracht:
    - 10, 11 en 12
    - 18 t/m 28
  • Afmaken studieplanner
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3,4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Planning
  • Uitleg hoofdstuk 6 paragraaf 6.3 en 6.4 
  • Samen maken
    - paragraaf 6.3
    - weet je het nu opdracht:
    - 10, 11 en 12
    - 18 t/m 28
  • Afmaken studieplanner

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Dit is de technische voorraad:
A
Beschikbare voorraad
B
Gereserveerde voorraad
C
Fysieke voorraad
D
Effectieve voorraad

Slide 20 - Quizvraag

Economische voorraad = technische voorraad + voorinkopen - .......
A
Technische voorraad
B
Voorverkopen
C
Administratieve voorraad
D
Fysieke voorraad

Slide 21 - Quizvraag

De voorraad die daadwerkelijk aanwezig is noemen we

A
de administratieve voorraad
B
de economische voorraad
C
de fictieve voorraad
D
de technische voorraad

Slide 22 - Quizvraag

Hoe noem je de voorraad waarover de winkelier het risico van een prijsdaling of prijsstijging loopt?
A
Technische voorraad
B
Administratieve voorraad
C
Veiligheidsvoorraad
D
Economische voorraad

Slide 23 - Quizvraag

Hoe reken je derving uit?
A
werkelijke voorraad- administratieve voorraad
B
administratieve voorraad - werkelijke voorraad
C
werkelijke voorraad - derving
D
administratieve voorraad - derving

Slide 24 - Quizvraag

Als de bestelfrequentie stijgt, wat gebeurt er dan met de bestelgrootte (als de jaarafzet gelijk blijft)?
A
Bestelgrootte blijft gelijk
B
Bestelgrootte stijgt ook
C
Bestelgrootte daalt

Slide 25 - Quizvraag

Voorraadwaardering = voorraad x ....
A
inkoopprijs
B
verkoopprijs

Slide 26 - Quizvraag

De jaarafzet is 24000 stuks, de gemiddelde voorraad is 600 stuks. Wat is de omzetsnelheid?
A
4
B
0,4
C
40
D
400

Slide 27 - Quizvraag

Hoe kan je de omzetsnelheid verhogen?
A
De gemiddelde voorraad verlagen
B
Prijs van product verlagen
C
Promotie maken voor het product

Slide 28 - Quizvraag

Wat betekent omzetduur?
A
de tijd dat het duurt, als je iets koopt
B
de tijd dat het duurt voordat de voorraad verkocht is
C
de tijd dat het duurt, voor je winst maakt
D
de tijd dat iets in de schappen ligt

Slide 29 - Quizvraag