Inkoop en Logistiek

Vorige les..
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vorige les..

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent omzetsnelheid?
A
Hoeveel omzet ik in een periode (jaar) heb gehaald
B
Hoe snel ik mijn voorraad in een periode (jaar) verkoop
C
Het aantal keer dat ik mijn gemiddelde voorraad in een periode (jaar) verkoop
D
Hoe lang het duurt dat ik mijn voorraad heb verkocht

Slide 2 - Quizvraag

Hoe bereken je de omzetsnelheid?
A
gemiddelde voorraad : IWO
B
omzet : gemiddelde voorraad
C
gemiddelde voorraad : omzet
D
IWO : gemiddelde voorraad

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent omzetduur?
A
De tijd die nodig is dat ik mijn omzet haal.
B
De tijd die nodig is om de gemiddelde voorraad één keer om te zetten in geld.
C
Het aantal keer dat ik mijn gemiddelde voorraad in een bepaalde periode heb verkocht.

Slide 4 - Quizvraag

Bij een gelijke omzet steeg afgelopen jaar de omzetsnelheid. Welk gevolg heeft dit voor de omzetduur?
A
De omzetduur stijgt.
B
De omzetduur daalt.
C
De omzetduur blijft gelijk.

Slide 5 - Quizvraag

Bestellen

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Welke kosten maak je voor het bestellen van goederen?

Slide 11 - Woordweb

Slide 12 - Tekstslide

De hoeveelheid artikelen die in één verpakkingseenheid geleverd wordt noemen we..
A
Besteleenheid
B
Bestelmoment
C
Bestelfrequentie
D
Bestelkosten

Slide 13 - Quizvraag

Isaak werkt bij Happy Jeans. Een bepaald merk spijkerbroek verkoopt goed. Per jaar verkoopt de winkel er 420 stuks van. Isaak bestelt per keer 28 stuks van dit merk.
Bereken de bestelfrequentie.
A
16
B
15
C
7

Slide 14 - Quizvraag

Isaak werkt bij Happy Jeans. Een bepaald merk spijkerbroek verkoopt goed. Per jaar verkoopt de winkel er 420 stuks van. Isaak bestelt per keer 28 stuks van dit merk.
Bereken de bestelfrequentie.
Formule bestelfrequentie: jaarafzet / bestelgrootte

420 / 28 = 15

Slide 15 - Tekstslide

De leverancier kan nog maar één keer per twee maanden leveren. Als gevolg daarvan moet Isaak zijn bestelgedrag aanpassen.

Hoe groot wordt nu de bestelgrootte?
A
7
B
14
C
6
D
8

Slide 16 - Quizvraag

De leverancier kan nog maar één keer per twee maanden leveren. Als gevolg daarvan moet Isaak zijn bestelgedrag aanpassen.

Hoe groot wordt nu de bestelgrootte?
Formule voor de bestelgrootte = jaarafzet / bestelfrequentie

 420 / 6 = 70

Slide 17 - Tekstslide

Technische voorraad
A
De aanwezige voorraad volgens de administratie
B
De voorraad waarover je risico loopt
C
De werkelijke voorraad
D
De voorraad die minimaal aanwezig moet zijn om nee-verkoop te voorkomen

Slide 18 - Quizvraag

Noem een voorbeeld
van voorraadrisico's

Slide 19 - Woordweb

Uitwerking woordweb
Voorbeelden voorraadrisico's:
  • Voorraad kan kapot gaan of bederven 
  • Goederen kunnen gestolen worden 
  • Voorraad kan uit de mode raken (waarde van de voorraad neemt daarmee af)
  • Verkleuring van de voorraad
  • Je kunt met een onverkoopbare voorraad blijven zitten
  • Voorraad verkopen onder de kostprijs

Slide 20 - Tekstslide