Examentraining hoofdstuk 4

EXAMENTRAINING HOOFDSTUK 4
Exameneenheid arbeid en productie
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

EXAMENTRAINING HOOFDSTUK 4
Exameneenheid arbeid en productie

Slide 1 - Tekstslide

Wat neem je mee naar het examen?
Let op:
Bij meerkeuze vragen maar 1 antwoord goed
Geld twee cijfers achter de komma
Berekeningen altijd opschrijven
Kijk op hoeveel decimaal je moet afronden
Als er om een uitleg wordt gevraagd deze opschrijven 

Slide 2 - Tekstslide

Vraag je eerst af waarom vrouwen minder werken dan mannen. Wat is hier een reden voor?
Dan een maatregel verzinnen op het gebied van geld en een maatregel op een gebied wat niet met geld heeft te maken die de overheid kan nemen om vrouwen over te halen te gaan werken.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een krappe arbeidsmarkt?
Als je de woorden vraag en aanbod niet gebruikt dan heb je nul punten.
Van wie komt het aanbod op de arbeidsmarkt?
Van wie komt het aanbod op de arbeidsmarkt?
A = B    Aanbod = Beroepsbevolking
V = W   Vraag = Werkgelegenheid
Op de volgende bladzijde.
Je moet hier de grafiek goed aflezen. 
Lees de vraag naar welke staafdiagram moet je kijken in informatiebron 1?
Kijken bij de staafdiagram van:
2016 bij hoog opgeleide vrouwen en met betaalde oppas

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Wat moet je aflezen uit de grafiek?
Bij hoeveel procent van de bedrijven minder dan 50% vrouwen in de directie.
Wat moet je dan uit de grafiek gebruiken?
Kijken naar 30%, 10% en 0%.
Hoeveel  procent is dit totaal?
Argumten voor en tegen verplicht zoveel vrouwen in de top van het bedrijf.
Je kan denken aan standpunten vanuit vrouwen maar ook uit standpunt vanuit bedrijven.

Slide 7 - Tekstslide

Hier hopen ze je in verwaring te brengen.
Bij het Aanbod hoort de ........
Wie zijn dat?
Dus is het antwoord...

Slide 8 - Tekstslide

Hier gaat het soms fout omdat je dent dat de vraag niet zo makkelijk kan zijn. Maar als je weet er waren zoveel startes en zoveel zijn er gestopt dan kan jij uitrekenen hoeveel bedrijven er meer of minder waren.
Berekening en meer of minder niet vergeten anders 0 punten
Wat weet je over de diensten sector/ Wat voor bedrijven zijn dit?
Hoe/ waarmee wordt er gewerkt in de landbouw sector?

Slide 9 - Tekstslide

LAAT JE NIET AFSCHRIKKEN ALS JE EEN WOORD NIET KENT. HET WORDT IN DE TEKST UITGELEGD WAT HET BETEKEND
Volgende vraag in goede volgorde zetten zit wel in ieder eindexamen

Slide 10 - Tekstslide

Wat is ararbeidsproductiviteit?
Wat doet een bedrijf met loonkosten?
Welke invloed heeft die lage arbeidsproductiviteit op de vraag wat een bedrijf met de loonkosten doet.

Slide 11 - Tekstslide

Welke invloed kan demotie hebben voor de werknemer waar de werkgever last van heeft?

Slide 12 - Tekstslide

Duidelijk in voorbeeld VOORDEEL DEELTIJD in plaats van DEMOTIE!!
ook duidelijk welke voor werknemer en welke voor werkgever.
Anders geen punten.
Let op, wat per week nodig eerst omreken naar maand.

En dan is de vraag welke procent som gebruiken?

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide