H2 31.5
1 / 35
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Ich gehe mit (hem) ... ins Kino.
A
er
B
ihm
C
ihr
D
ihn
Slide 13 - Quizvraag
Das Buch gehört zu (mij) ... .
A
ich
B
mich
C
mein
D
mir
Slide 14 - Quizvraag
Ich fahre mit (jullie) ... zur Arbeit.
A
euch
B
ihr
C
ihnen
D
sie
Slide 15 - Quizvraag
Das Geschenk ist von (haar) ... .
A
ihm
B
sie
C
ihr
D
Sie
Slide 16 - Quizvraag
Ich wohne bei (u) ... .
A
Ihnen
B
ihnen
C
Sie
D
ihm
Slide 17 - Quizvraag
Das Handy gehört zu (jou) ... .
A
du
B
dir
C
dich
D
mir
Slide 18 - Quizvraag
Sie arbeitet bei (ons) ... im Büro.
A
wir
B
euch
C
ihm
D
uns
Slide 19 - Quizvraag
Ich komme zu (jou) ... .
Slide 20 - Open vraag
Wir fahren mit (jullie) in den Urlaub.
Slide 21 - Open vraag
Sie redet mit (hen) ... über das Projekt.
Slide 22 - Open vraag
Slide 23 - Tekstslide
Wat wordt "er" in de derde naamval?
A
mir
B
ihn
C
ihm
D
ihr
Slide 24 - Quizvraag
Wat is "euch" in de eerste naamval?
A
ich
B
u
C
haar
D
jullie
Slide 25 - Quizvraag
Wat wordt "Sie" in de derde naamval?
A
ihnen
B
Ihnen
C
Sie
D
ihn
Slide 26 - Quizvraag
Slide 27 - Tekstslide
(Ik) ... gehe mit ihm ins Kino.
A
ik
B
mir
C
ich
D
mich
Slide 28 - Quizvraag
Sie spricht mit (mij) ... über den Film.
A
mir
B
dir
C
mich
D
ich
Slide 29 - Quizvraag
Das Buch gehört zu (haar) ... .
A
sie
B
ihr
C
ihn
D
Sie
Slide 30 - Quizvraag
Ich bin bei (u) ... .
A
Sie
B
sie
C
Ihnen
D
ihnen
Slide 31 - Quizvraag
(Zij ev) ... isst Mittagessen mit (hen) .
Slide 32 - Open vraag
(Hij) ... geht mit (ons) ... in den Park.
Slide 33 - Open vraag
Slide 34 - Tekstslide
Hoe weet je wanneer je het persoonlijk voornaamwoord moet gebruiken in de derde naamval?
