Woordsoorten tm wederkerig vnw

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3,4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Woordsoorten 
  • Persoonlijk vnw en bezittelijk vnw
  • Wederkerig en wederkerend vnw
  • Oefenen

Uitleg = samen in stilte = ongeveer 5min
Quizvragen = samen in rust = ongeveer 5min
Oefenen = zelfstandig

Slide 2 - Tekstslide

Woordsoorten
Elke woord behoort tot een soort.
Deze kun je altijd een-op-een met elkaar verwisselen.

Ik fiets naar school - Ik loop naar school. (ww)
De fiets ligt in de sloot - De auto ligt in de sloot. (znw)

Slide 3 - Tekstslide

Persoonlijk vnw.

Verwijst naar een znw.
(staat in plaats van een znw)

Het meisje kijkt naar Rienke.
Zij kijkt naar hem.

Bezittelijk vnw.

Geeft een bezit aan.
(geeft aan van wie het is)

Wil je mijn nummer hebben?
Dit is de mijne, wat is de jouwe?

timer
2:00

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Wederkerend vnw

Je doet iets bij jezelf:

Ik vergis me.
Hij wast zich.
Wij schamen ons.


Wederkerig vnw

Je doet iets met elkaar.

We zien elkaar.
We slaan elkaar.





timer
2:00

Slide 6 - Tekstslide

Wederkerig vnw.
ELKAAR  !!!!

Elkander
Mekaar

Slide 7 - Tekstslide

Oefenen!
Pak je telefoon / iPad er bij.

Slide 8 - Tekstslide

Lidwoord (lw)
Zelfst.nw
(znw)
Bijv.nw
(bnw)
Werkw.
(ww)
Voorzetsel
(vz)
buurman
hond
tafel
cactus
Piet
Mooie, rooie, dooie
de, het, een
Op, onder, over
lopen, fietsen, klimmen

Slide 9 - Sleepvraag

De lekkere kip wordt door mijn moeder gebakken.
wordt =
A
ww
B
znw
C
bnw
D
vz

Slide 10 - Quizvraag

De lekkere kip wordt door mijn moeder gebakken.
lekkere =
A
ww
B
znw
C
bnw
D
vz

Slide 11 - Quizvraag

De lekkere kip wordt door mijn moeder gebakken.
moeder =
A
ww
B
znw
C
bnw
D
vz

Slide 12 - Quizvraag

Ik geef je dit boek.

Ik =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
geen van beide

Slide 13 - Quizvraag

Ik geef je dit boek.

je =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
geen van beide

Slide 14 - Quizvraag

Je vader heeft bijna geen haar meer.

'Je' is een
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
geen van beide

Slide 15 - Quizvraag

Je vader heeft bijna geen haar meer.

'haar' is een
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
geen van beide

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide