Je gebruikt de begrippen en de symbolen voor gelijk aan, groter dan, kleiner dan. Je rondt getallen af op tientallen, honderdtallen en duizendtallen. Je schat antwoorden van simpele opgaven.
Slide 2 - Tekstslide
Symbolen
= 3 x 5 = 15
< 3 < 5
> 5 > 3
Slide 3 - Tekstslide
Afronden op tientallen, honderdtallen en duizendtallen
42 --> 40 afronden op tientallen
332 --> 330 afronden op honderdtallen
3830 --> 4000 afronden op duizendtallen
35 --> ?
Slide 4 - Tekstslide
Maken vandaag:
2.2.1 en 2.2.2 stil werken
5 min. voor einde les - stoppen (niet opruimen) + evaluatie
timer
15:00
Slide 5 - Tekstslide
Welk symbool hoort ertussen? 45 ..... 46
Slide 6 - Tekstslide
Welk symbool hoort ertussen? 13 .... 6 x 2
Slide 7 - Tekstslide
Welk symbool hoort ertussen? 6 x 3 ... 18
Slide 8 - Tekstslide
Rond 2542 af op honderdtallen.
2500
Slide 9 - Tekstslide
Rond 456 af op duizendtallen.
0
Slide 10 - Tekstslide
vooruitblik wat komt
Les 2:
1. herhaling
2. 2.2.3 leerdoelen en criteria bij uitleg priemgetallen