Herhalingsles hoofdstuk 3 (3.1 t/m 3.3)

Herhalingsles Ordenen 
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhalingsles Ordenen 

Slide 1 - Tekstslide

Ordenen
Je kan voorwerpen en organismen indelen in verschillende groepen of sorteren dit noem je ordenen.

Bij ordenen verdeel je een verzameling in groepen met hetzelfde kenmerk.

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdgroepen:
Prokaryoten & Eukaryoten
prokaryoten
eukaryoten
Alg     Plankton

Slide 3 - Tekstslide



Er zijn 4 grote groepen: de rijken

Celkenmerken
  • celkern
  • celwand
  • bladgroenkorrels

Slide 4 - Tekstslide

geen celwand
geen bladgroenkorrels
geen celkern
wel een celwand

Slide 5 - Tekstslide

Dieren
  • celkern
  • celwand
  • bladgroenkorrels



Slide 6 - Tekstslide

Planten
  • celkern
  • celwand
  • bladgroenkorrels 


Slide 7 - Tekstslide

Schimmels
  • celkern
  • celwand 
  • bladgroenkorrels 


Slide 8 - Tekstslide

Bacteriën
  • celkern
  • celwand
  • bladgroenkorrels 

Slide 9 - Tekstslide

Waarmee delen we organisme in?
A
Eukaryoten
B
Prokaryoten
C
Kenmerken
D
Dieren

Slide 10 - Quizvraag

Ik heb een celwand, maar geen bladgroenkorrels.... Wie ben ik?
A
Plant
B
Bacterie
C
Dier
D
Schimmel

Slide 11 - Quizvraag

Welke cellen hebben een celwand?
A
Dierlijke cellen
B
Plantaardige cellen

Slide 12 - Quizvraag

Plant
Dier
Schimmel
Bacterie

Slide 13 - Sleepvraag

Tot welk RIJK behoort de mens?
A
Schimmels
B
Planten
C
Dieren
D
Gewervelden

Slide 14 - Quizvraag

Hebben schimmels een celkern en/of een celwand?
A
celkern
B
celwand
C
zowel een celkern als een celwand
D
geen van beide

Slide 15 - Quizvraag

Overeenkomst
Lijken op elkaar, zitten in dezelfde familie
Lijken niet elkaar, zitten wel in hetzelfde rijk

Slide 16 - Tekstslide

Soort
Soms lijken  dieren heel erg op elkaar, maar behoren ze niet tot dezelfde soort!

Slide 17 - Tekstslide

Ras
Een soort kan uit verschillende rassen bestaan.
Bijvoorbeeld alle hondenrassen behoren tot de soort hond.

Slide 18 - Tekstslide

Honden: Wel 1 soort
+
=
    Beagle                       Pug                              Puggle
                                                                  (kan voortplanten)

Slide 19 - Tekstslide

Leeuw en Tijger: Niet 1 soort
+
=
      Leeuw                            Tijger                              Lijger
                                                               (kan niet voortplanten)

Slide 20 - Tekstslide

Evolutie
Deze slakken behoren tot dezelfde soort.

Maar er is variatie:
lichte en donkere slakken

Er vindt selectie plaats. 

Slide 21 - Tekstslide

Variatie - Selectie

Slide 22 - Tekstslide

Overeenkomst, variatie en selectie
  • Organismen binnen 1 soort die veel op elkaar lijken hebben overeenkomsten.
  • Verschillen tussen soorten noemen we: variatie.

Slide 23 - Tekstslide

Verwantschap
-De tijger en de leeuw zijn hier meer aan elkaar
verwant dan de tijger en de aap.

-Hoe langer geleden twee soorten zijn ontstaan uit
een gemeenschappelijke voorouder, hoe minder
verwant ze zijn.
-Hoe meer verwant soorten zijn,
hoe meer overeenkomsten hun DNA vertoont.

Slide 24 - Tekstslide

Welke soort is de gemeenschappelijke
voorouder van soort 2 en 3?

A
soort 7
B
soort 8
C
soort 10
D
soort 5

Slide 25 - Quizvraag

Wanneer is een soort een soort?
A
Wanneer individuen binnen een soort er het zelfde uit zien.
B
Wanneer individuen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen
C
Wanneer individuen nakomelingen kunnen krijgen

Slide 26 - Quizvraag

Variatie is:
A
De beste variant overleeft
B
Overerven van goede genen
C
Alle planten/dieren van dezelfde soort zijn een beetje anders
D
Alle soorten zijn hetzelfde

Slide 27 - Quizvraag

Met welke soort vertoont soort 7 de meeste verwantschap: soort 6 of soort 8?

A
soort 6
B
soort 8

Slide 28 - Quizvraag

Leerdoelen
  • Je kunt bij dieren verschillende vormen van symmetrie beschrijven.

  • Je kunt bij dieren verschillende typen skelet beschrijven.

  • Je kunt kenmerken en voorbeelden noemen van zes groepen dieren.

Slide 29 - Tekstslide

Symmetrie
Drie typen symmetrie






Tweezijdig
Veelzijdig
Niet symmetrisch

Slide 30 - Tekstslide

Skeletten van dieren 
  • Het skelet geeft het dier stevigheid en bescherming

  • Een skelet aan de buitenkant van het dier noem je uitwendig

  • Een skelet aan de binnenkant van het dier noem je inwendig 

Slide 31 - Tekstslide

Indeling van dieren
Dieren worden verdeeld in 34 groepen.

  1. Sponzen
  2. Neteldieren
  3. Weekdieren
  4. Stekelhuidigen
  5. Geleedpotigen 
  6. Gewervelden

Slide 32 - Tekstslide

sponzen

Slide 33 - Tekstslide

Neteldieren

Slide 34 - Tekstslide

weekdieren

Slide 35 - Tekstslide

Stekelhuidigen

Slide 36 - Tekstslide

Geleedpotigen
Domein: eukaryoten
Rijk: dieren
Stam: geleedpotigen
Klasse: insecten, spinnen, 
kreeftachtigen en duizendpoten.

Slide 37 - Tekstslide

Gewervelden

Slide 38 - Tekstslide

Een spin is veelzijdig
symmetrisch?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 39 - Quizvraag

Heeft dit dier een skelet? Zo ja; wat voor soort skelet?
A
Nee, geen skelet
B
Ja, een inwendig skelet
C
Ja, een uitwendig skelet
D
Ja, zowel inwendig als uitwendig skelet.

Slide 40 - Quizvraag

Insecten zijn
A
kreeftachtigen
B
spinachtigen
C
zespotigen
D
veelpotigen

Slide 41 - Quizvraag

Sponzen
A
Symmetrisch met skelet
B
Symmetrisch zonder skelet
C
Asymmetrisch met skelet
D
Asymmetrisch zonder skelet

Slide 42 - Quizvraag

In de afbeelding zie je een wants. Deze is:
A
Veelzijdig symmetrisch
B
Tweezijdig symmetrisch
C
Niet-symmetrisch

Slide 43 - Quizvraag

Stekelhuidigen
A
Symmetrisch met skelet
B
Symmetrisch zonder skelet
C
Niet-symmetrisch met skelet
D
Niet-symmetrisch zonder skelet

Slide 44 - Quizvraag

Welk dier uit de afbeelding is een weekdier?
A
Dier 2.
B
Dier 3.
C
Dier 4.
D
Dier 5.

Slide 45 - Quizvraag

In de afbeelding zie je een zeeanemoon. Een zeeanemoon behoort tot de neteldieren.

Op grond van welke kenmerken behoort een zeeanemoon tot de neteldieren?
A
Het dier is niet symmetrisch en heeft een inwendig skelet.
B
Het dier is tweezijdig symmetrisch en heeft een inwendig skelet.
C
Het dier is tweezijdig symmetrisch en heeft geen skelet.
D
Het dier is veelzijdig symmetrisch en heeft geen skelet.

Slide 46 - Quizvraag